Generaal Izaäk Reijnders.De persoon Reijnders
Izaäk Herman Reijnders, ook aangeduid als Izaäk Herman Reynders, geboren te Stadskanaal, 27 maart 1879, overleden te Den Haag, 31 december 1966. Hij is de zoon van Izaäk Herman Reijnders, burgemeester van de toenmalige gemeente Onstwedde, tegenwoordig gemeente Stadskanaal, en Antje Meursinge. Hij trouwt op 14 juli 1908 te Meppel met Maria Willemina Nysingh, dochter van kantonrechter, advocaat en lid van de Eerste Kamer mr. A.E.J. Nysingh uit Meppel. Zij krijgen één dochter. Hij overlijdt op 87-jarige leeftijd. Hij is een Nederlands generaal geweest. KMA promotie 1899. Op de Hogere Krijgsschool slaagt hij als één na hoogste van zijn jaar. In 1934 wordt hij benoemd tot chef van de Generale Staf. Bij de afkondiging van de algemene mobilisatie op 28 augustus 1939 wordt hij bij Koninklijk Besluit nr. 35 benoemd tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht. Hij raakt echter in conflict met minister van Defensie Dijxhoorn en krijgt op 5 februari 1940 eervol ontslag. Reijnders wordt opgevolgd door generaal Henri Winkelman[1]. Wat is er gebeurd dat hij maar zo kort aan de macht is geweest? Dit artikel gaat over de strijd tussen regering en leger.


Algemene mobilisatie
Bij de afkondiging van de algemene mobilisatie op 28 augustus 1939 wordt de toenmalige Chef van de Generale Staf Izaak Herman Reijnders benoemd tot opperbevelhebber van Land- en Zeemacht [2]. Ruim vijf maanden later, op 6 februari 1940, wordt hem op zijn verzoek ontslag verleend uit de militaire dienst. Volgens het officiële communiqué gebeurt dat "in hoofdzaak wegens verschil van inzicht met de regering ten aanzien van vraagstukken van militair-technische aard".


Lastige generaal
Generaal Reijnders wordt in zijn tijd algemeen gewaardeerd als een hartelijk, levendig en zeer intelligent officier. Zijn werk verricht hij met grote toewijding.


Al in februari 1935 - Reijnders is dan nog Chef van de Generale Staf - geeft hij in een memorandum blijk van een scherp inzicht in de moderne oorlogvoering. Ook uit hij zijn bezorgdheid voor de Duitse dreiging en acht hij het waarschijnlijk dat het Nederlandse grondgebied in een toekomstige oorlog zal worden geschonden. In september 1938 getuigt hij van een wel zeer vooruitziende blik:

"De mogelijkheid is niet uitgesloten dat een strategische overvalling van ons land onder meer gepaard zal gaan met een overvalling door de lucht, waarbij zowel militaire- als burgervliegtuigen waarin troepen worden vervoerd zouden kunnen landen op onze grote vliegvelden (...) Ook met de landing van parachutisten in de omgeving van genoemde luchtvaartterreinen moet rekening worden gehouden" [3].


De generaal komt vaak krachtig voor zijn mening uit. Zijn - voornamelijk politieke - tegenstanders vinden hem hierdoor weinig diplomatiek en zelfs lichtgeraakt. Dit laatste komt voort uit de jarenlange verwaarlozing van de defensie, waardoor een niet meer op korte termijn in te halen achterstand op het gebied van bewapening en geoefendheid is ontstaan. Waarschuwingen van militaire zijde zijn steeds terzijde geschoven. Nu er gevaar dreigt en de anti-militaire stemming plotseling verdwijnt, blijft bij Reijnders een gevoel van verbittering bestaan, omdat "de militairen nu op te knappen hadden wat de heren politici al die jaren hadden verknoeid" [4]. Dit verwijt steekt hij niet onder stoelen of banken. Het wordt hem niet in dank afgenomen. Volgens dr. L. de Jong is de generaal misschien wel te vlug van geest en ontbreekt het hem onder meer aan stabiliteit en wijsheid [5].


In de instructie die de regering voor de opperbevelhebber heeft vastgesteld, is bepaald dat hij met betrekking tot de uitvoering van zijn taak aan de regering verantwoording schuldig is. Dit is voor de hand liggend, aangezien het militaire gezag tijdens de Staat van Oorlog of Beleg talrijke bevoegdheden bezit die op niet-militaire, civiele zaken betrekking hebben. De generaal krijgt echter in hoofdzaak te maken met de minister van defensie. Dat is de heer A.Q.H. Dijxhoorn, die tot aan zijn benoeming luitenant-kolonel van de Generale Staf is en dus ondergeschikt aan generaal Reijnders. Op het gebied van krijgswetenschappen geldt Dijxhoorn als een expert, vooral omdat hij na de Eerste Wereldoorlog de gezaghebbende Franse Hogere Krijgsschool heeft gevolgd. Wanneer de minister zich in toenemende mate met het krijgsbeleid en de uitvoering daarvan gaat bemoeien, ontstaan spoedig wrijvingen met de opperbevelhebber. Het komt voor dat Dijxhoorn - buiten medeweten van de generaal - stellingen inspecteert en besprekingen met officieren voert. Ook bezoekt hij enkele militaire vliegvelden, waar hij dan "alarm" geeft, zonder op de hoogte te zijn van de daarvoor vastgestelde procedure. Het verloopt dan ook niet op de wijze die de minister zich heeft voorgesteld, wat het betreffende personeel op luide en onverdiende schrobberingen komt te staan. Al deze initiatieven, achter Reijnders rug om, verhoogde de animositeit tussen beide autoriteiten in niet geringe mate.

 

Voorblad van het boek over Generaal Reynders, een miskend bevelhebber, 1939-1940. Auteur: Luitenant-kolonel b.d. E.H. Brongers.

 

Afb. links: Voorblad van het boek over Generaal Reynders, een miskend bevelhebber, 1939-1940. Auteur: Luitenant-kolonel b.d. E.H. Brongers.

 

Mobilisatieclubs
In het najaar van 1939 willen SDAP en NVV overgaan tot heroprichting van de mobilisatieclubs. Die zijn tijdens de mobilisatie 1914-1918 ontstaan als verenigingen van socialistische dienstplichtigen, die binnen de krijgsmacht oppositie voeren tegen staat en maatschappij. Hierdoor komt het in 1918 op verschillende plaatsen tot ernstige rellen. Na de mobilisatie 1939 is men in militaire kringen bevreesd voor een herhaling van dit soort incidenten. Generaal Reijnders wil de clubs wel toelaten, mits er geen krijgstucht ondermijnende acties worden gevoerd en geen politieke voordrachten worden gehouden. Dijxhoorn geeft echter zonder voorbehoud zijn goedkeuring. Maar de generaal houdt voet bij stuk en weigert akkoord te gaan. Voor de krijgstucht is hij immers verantwoordelijk. Dijxhoorn verwijt hem een starre houding maar neemt geen krachtiger maatregelen. Op 7 januari 1940 keurt de opperbevelhebber het hem voorgelegde reglement op de mobilisatieclubs af. Dr. L. de Jong, die zich in zijn werk "Neutraal" beslist geen bewonderaar van Reijnders toont, stelt dat de clubs er in maart 1940 tòch zijn gekomen:

"Toen wist de opvolger van generaal Reijnders, generaal Winkelman, met merkwaardig weinig moeite te bereiken dat de clubs, herdoopt tot 'Algemene Vereniging voor Gemobiliseerden', het karakter kregen dat zij van meet af aan hadden kunnen aannemen: een organisatie van dienstplichtigen in wier geestelijke behoeften door de bestaande katholieke en protestante tehuizen e.d. niet voorzien werd. Wat Reijnders er niet door had kunnen krijgen, gelukte Winkelman in één bespreking op zijn Algemeen Hoofdkwartier" [6].


Dit is geen juiste voorstelling van zaken. In werkelijkheid heeft minister Dijxhoorn toegegeven en de wensen van generaal Reijnders alsnog gehonoreerd. Het volgende is ontleend aan een verklaring van generaal Winkelman:
"De clubs moesten voor iedereen toegankelijk zijn en er mocht geen politiek besproken worden. Zij mochten zich niet de beoordeling aanmatigen over klachten e.d., zij mochten zich niet met dienstaangelegenheden inlaten en zich niet tussen de chefs en hun ondergeschikten stellen. Al deze dingen, die de generaal Reijnders ook wilde, heb ik na een bespreking die ik op mijn hoofdkwartier heb gehad, in het concept kunnen doen aanbrengen, waardoor de kwade facetten er van zijn weggenomen..." [7].


Daarnaar gevraagd heeft Winkelman nogmaals en nadrukkelijk verklaard dat hij de bezwaren van Reijnders volledig deelde.


Het is merkwaardig dat dr. L. de Jong bij zijn beoordeling van Reijnders soms weinig objectief tewerk gaat. Dat hij diens opvallende militaire kwaliteiten niet onderkent, kan hem als leek op militair gebied wellicht minder worden aangerekend. Maar andere belangrijke en bekende feiten die voor de generaal pleiten worden niet genoemd of - zoals hierboven - zelfs onjuist weergegeven. Het geeft de indruk van een zeker vooroordeel.


Staat van Beleg
Een ander, ernstiger conflict ontstaat wanneer de regering haar belofte niet nakomt om bij mobilisatie de Staat van Beleg voor het gehele land af te kondigen. Wel komt het land op 1 september 1939 in de minder ingrijpende Staat van Oorlog te verkeren, maar met tal van beperkende bepalingen. Van de voor de Staat van Oorlog geldende wetsartikelen besluit de ministerraad namelijk slechts enkele van toepassing te verklaren. Wel krijgt de opperbevelhebber toestemming, (schootsveld)opruimingen te verrichten om een behoorlijke verdediging mogelijk te maken. Echter, met de beperking dat voor uitgaven boven de 50.000 gulden de regering eerst haar toestemming dient te geven. Daarmee is echter veel tijd gemoeid en het wordt in vele gevallen geweigerd omdat men de kosten te hoog vindt.


Vanzelfsprekend kan Reijnders op deze wijze zijn taak niet naar behoren vervullen. Dijxhoorn ziet dat als militair ook wel in, maar wil hiervoor geen portefeuillekwestie stellen.


In wezen kunnen de wettelijke bevoegdheden die de Staat van Oorlog aan de opperbevelhebber geeft, niet opgeheven worden. Dijxhoorn dringt echter bij Reijnders op medewerking aan en belooft hem in de ministerraad te steunen om de Staat van Beleg af te kondigen. Hij zegt onder meer: "Doe het nu maar, het komt wel in orde". Hierop vertrouwend gaat de generaal er mee akkoord en wordt een zogenaamd gentlemen's agreement afgesloten.
De beknotting van de militaire bevoegdheden heeft ernstige gevolgen gehad. Vooral met betrekking tot het uitvoeren van schootsveldopruimingen en het tegengaan van spionage. De Duitsers maken er dankbaar gebruik van. Buitgemaakte kaarten van Nederlandse opstellingen en enkele bewaard gebleven rapporten van Duitse officieren die hier in burger vrijwel ongehinderd verkenningen kunnen uitvoeren, illustreren dat op wel zeer duidelijke wijze. Generaal Reijnders houdt niet op, aan te dringen op de afkondiging van de Staat van Beleg. Dit heeft tenslotte tot resultaat dat deze voor stellinggebieden op drie data in november 1939 en januari 1940 geleidelijk van kracht wordt.


Maar ook dan blijven tal van belemmeringen bestaan. Zo mogen bij voorbeeld de boomgaarden voor de Grebbeberg, die het schootsveld sterk belemmeren, niet worden opgeruimd omdat men de daarvoor te betalen schadevergoedingen te hoog acht.


Evenals zijn voorganger dringt ook generaal Winkelman aan op de afkondiging van de Staat van Beleg voor het gehele land. Het zal nog tot 19 april duren, voor de regering daar eindelijk toe overgaat; drie weken vóórdat ons land door de Duitsers wordt overvallen.


Krijgsbeleid
Is door de genoemde conflicten de verhouding tussen Reijnders en Dijxhoorn al zeer verslechterd, het breekpunt zal het te voeren krijgsbeleid gaan vormen. Op 9 september 1939 geeft de regering de generaal de volgende opdracht:

"Bij een overmachtige aanval uit het oosten op het hart des lands neemt het Veldleger in de Grebbelinie geen beslissende slag aan, doch trekt tijdig met de hoofdmacht van de ten noorden van de Maas opgestelde troepen terug naar het oostfront van de Vesting Holland, onder achterlating van een achterhoede in de Grebbelinie".


Het Oostfront van de Vesting Holland wordt op dat moment in hoofdzaak gevormd door de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Merkwaardig is dat de opdracht zich bepaalt tot de troepen ten noorden van de Maas. Het optreden in de zuidelijke provincies wordt kennelijk aan de opperbevelhebber overgelaten. Reijnders kan er echter mee werken. Overeenkomstig zijn instructie, beperkt de generaal zich niet van het begin af aan tot de verdediging van de Vesting Holland. Het Veldleger wordt dan ook meer oostelijk opgesteld, in de lijn Grebbelinie - Betuwestelling - Maas-Waalstelling en Peel-Raamstelling. Deze laatste stelling eindigt in een moeras bij de Belgische grens. Door een deskundig gebruik van alle drassige en open Peelterreinen ontstaat hier een vrij sterke linie. Op deze wijze wordt bijna geheel Noord-Brabant beschermd en wordt duidelijk dat wij ernst maken met het handhaven van onze neutraliteit. Om het verdedigingssysteem bij een aanval uit het oosten voor een overrompeling te vrijwaren, moeten wij bij grensoverschrijding onmiddellijk worden gewaarschuwd. Voorts is tijd nodig om in de stellingen de voor het verkeer opengebleven wegen en spoorlijnen te versperren, burgers uit de bedreigde gebieden te evacueren enz. Om dit mogelijk te maken wordt een vóórverdediging georganiseerd achter de Gelderse IJssel, het Maas-Waalkanaal en de Maas in Limburg. Het is niet veel meer dan een ijle cordonopstelling van kleine kazematten, zonder artillerie, die naar gehoopt wordt de vijand 12 tot 24 uur kan ophouden.


Opgemerkt moet worden, dat Dijxhoorn bij het beschreven plan en daarmee bij de uitvoering van de aan Reijnders gegeven instructie, weer dwars ligt. Hij vindt dat het leger van huis uit slechts de Vesting Holland moet verdedigen met hoogstens wat zwakke, vertragende troepen in de Grebbelinie. Generaal Reijnders maakt duidelijk dat in zo'n geval de onderwaterzettingen voor het Oostfront nu reeds gesteld moeten worden. Daar wil de regering echter pas in oorlogstijd toe overgaan. Minister Dijxhoorn denkt dat de cordonopstelling langs de IJssel de vijand lang genoeg zal ophouden om de bedoelde inundaties te stellen en om de bevolking uit de onder te lopen gebieden te evacueren. De generaal is het daar niet mee eens en vindt dat deze tijdwinst slechts kan worden verkregen door aanvankelijk de Grebbelinie te verdedigen. De weerstandsduur aan de IJssel schat hij op hoogstens 24 uur [8]. De 10e mei zal tonen dat de generaal het wederom juist heeft gezien. Voorts - zo probeert hij duidelijk te maken - is de verdediging van de Peel-Raamstelling slechts mogelijk zolang de Grebbelinie en de daarop aansluitende stellingen tussen Rijn en Maas óók verdedigd worden. Als wij ons van huis uit beperken tot de Vesting Holland zal de Peel-Raamstelling in de lucht hangen en derhalve ontruimd moeten worden. Dat betekent dat belangrijke opmarswegen naar België aan de vijand worden gelaten en dat is in strijd met onze plichten om onze neutraliteit te handhaven. Tenslotte maakt een verdediging van de Peel-Raam de hulp van eventuele bondgenoten beter mogelijk.


Het conflict over het krijgsbeleid betreft vooral deze stelling. Er is reeds vermeld dat die bij de Belgische grens ophoudt. Wij hebben gehoopt dat de Belgen hierop zullen aansluiten, waardoor één aaneengesloten linie ontstaat tussen het IJsselmeer en de Zwitserse grens, waar de bekende Franse Maginotlinie eindigt. De Belgen richten zich echter achter het Albertkanaal ter verdediging in, waardoor een gat van 30 tot 40 kilometer tussen beide stellingen ontstaat. Dit brengt het gevaar met zich mee dat de Duitsers hierdoor in de rug van de stelling kunnen komen, om die vervolgens eenvoudig op te rollen.


Natuurlijk is generaal Reijnders zich hiervan bewust. Hij stelt daarom via de Nederlandse militaire attaché in Brussel, onze zuiderburen voor om het gat te dichten. De Belgische generaal Van Overstraeten weet dat de Franse hulp aan zijn land zich niet zo ver naar het noordoosten zal uitstrekken en weigert. Het lijkt hem te riskant. Overigens vertelt Dijxhoorn aan de Belgische militaire attaché in Den Haag dat de Peel-Raamstelling volgens hem niet veel zal uithalen. [9]. Dat hij daarmee het streven van de opperbevelhebber ondermijnt, schijnt hem niet te deren.


Reijnders wil de door het terrein sterke linie handhaven. Als een van de weinigen heeft hij het Duitse optreden in Polen nauwkeurig gevolgd. Dat wordt gekenmerkt door verrassende, snelle doorbraken met geconcentreerde krachten, waarna men dóórstoot zonder zich veel te bekommeren om de tegenstander die links en rechts van de penetratie ligt. Hij acht het daarom niet waarschijnlijk dat de vijand een tijdrovende, omtrekkende beweging in de rug van de stelling zal uitvoeren. Bovendien kan hij dat tegengaan door de Lichte Divisie in de strijd te werpen, die tegenover onze zuidgrens ligt. Wat Reijnders verwacht, is een Duitse doorbraakpoging in het noordelijk deel van de stelling, bij het dorp Mill [10]. Dat zal de aanvaller de mogelijkheid bieden om - anders dan bij een zuidelijke omvatting - de troepen in de Peel-Raamstelling de pas af te snijden bij een terugtocht op de Vesting Holland. Bovendien vormt Mill een belangrijk wegenknooppunt, waar de oude moerassen door ontginning zijn verdwenen. Om deze redenen draagt de generaal de verdediging van het noordelijke deel van de stelling op aan het 3e Legerkorps, dat als ons best geoefende korps wordt beschouwd.


En wéér zullen de gebeurtenissen in mei 1940 de generaal in het gelijk gaan stellen.


Maar de regering en met name de minister van defensie Dijxhoorn vindt een handhaving van de Peel-Raam onder deze omstandigheden onverantwoord. Ook wordt getwijfeld of een terugtocht uit de Grebbe en de Peel op de Vesting Holland wel mogelijk is bij een Duits luchtoverwicht.


Het zal duidelijk zijn dat de spanningen tussen opperbevelhebber en minister steeds hoger oplopen. We komen nog even terug op het zogenaamde "gentlemen's agreement". We herinneren ons dat Reijnders daarmee voorlopig heeft ingestemd met de - onwettige - beperkingen van bevoegdheden die hem krachtens de Staat van Oorlog toekomen, zoals die zijn vastgelegd in de Oorlogswet. Dijxhoorn vraagt hem begrip voor zijn moeilijke positie in de ministerraad en met zijn "Doe het nu maar, het komt wel in orde" belooft hij er iets aan te doen. Die belofte wordt niet nagekomen, ondanks herhaald aandringen van de generaal.


Ten einde raad schrijft hij op 29 november een brief aan de regering met het verzoek hem de bevoegdheden te geven die hem volgens de Oorlogswet toekomen. Men laat de generaal vier weken op een antwoord wachten. Er bestaat geen bezwaar - zo laat men hem weten - nog enkele artikelen van de Oorlogswet van toepassing te verklaren. Maar het geldig verklaren van alle artikelen wordt afgewezen. Dit onbegrip voor Reijnders verantwoordelijkheden doet hem besluiten dat het nu maar "buigen of barsten" moet worden. Op 30 december stuurt hij een brief aan de minister-president De Geer, waarin hij verklaart dat hij zich vanaf dat tijdstip het recht voorbehoudt om van alle bevoegdheden gebruik te maken die hem wettelijk toekomen. Het wordt geen "barsten"; de regering antwoordt eenvoudig niet. Is het omdat zij beseft in strijd met de wet te handelen? Ondertussen maakt men het de opperbevelhebber nog moeilijker. Het begint wanneer de generaal in december 1939 gelden aanvraagt voor de verdere aanleg van betonnen versterkingen in de Grebbelinie en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dat is correct en in overeenstemming met de hem gegeven opdracht. Hij heeft echter buiten de minister van defensie gerekend. Die vindt die opdracht bij nader inzien toch niet juist. Ook voelt hij nu weinig voor het inrichten van twee verdedigingslinies. Dat zal te duur worden. Het zal òf Grebbelinie, òf Waterlinie moeten worden. Daarmee bemoeit hij zich persoonlijk met de uitvoering van de regeringsopdracht; iets dat uitsluitend aan de opperbevelhebber toekomt. Hij zal nog verder gaan. Geheel buiten medeweten van Reijnders bespreekt hij op 20 december te Zeist zijn ideeën met de commandant van het Veldleger en de twee generaals die de troepen in de Grebbelinie commanderen. Hij vindt daar begrip voor zijn standpunt om één linie (de Grebbelinie) in plaats van twee te verdedigen. Hierdoor gesterkt, komt hij op 30 december op een bespreking bij de koningin. Tot op dat moment heeft hij de opperbevelhebber niets over zijn bezoek aan Zeist verteld. Voor Reijnders is het de zoveelste verrassing. Hij is die bezoeken aan zijn ondercommandanten - achter zijn rug om - meer dan beu en geeft te kennen dat het hem op die manier moeilijk valt om zijn verantwoordelijkheden te dragen [11]. Overigens heeft de Commandant Veldleger, luitenant-generaal J.J.G. baron Van Voorst tot Voorst, zich schriftelijk bij Reijnders voor deze gang van zaken verontschuldigd:

"Tenslotte moet ik opmerken dat het weliswaar niet aangenaam was, buiten Uw tegenwoordigheid mijn inzicht over de landsverdediging te moeten uiteenzetten, doch dat het onderhoud niet van mij is uitgegaan en dat de minister mij uitdrukkelijk mijn openhartig oordeel vroeg, in verband met de voor de betonbouw aangevraagde miljoenen. Ik kan het slechts betreuren dat dit onderhoud plaats had, vóórdat ik mijn als Bijlage II bijgevoegde operatieve inzichten ter kennis van Uwe Excellentie had kunnen brengen"[12].


Bij de genoemde bespreking op 30 december zetten zowel Dijxhoorn als Reijnders hun opvattingen uiteen. De eerstgenoemde gelooft niet in het slagen van een terugtocht van de Grebbe op de Waterlinie, vooral niet bij het te verwachten Duitse luchtoverwicht. Generaal Reijnders wèl, mits die nauwkeurig is voorbereid en zoveel mogelijk bij nacht geschiedt. In zijn concept worden de troepen opgevangen door twee brigades en twee infanterieregimenten die van huis uit achter de Waterlinie liggen. Deze kunnen de eerste stoot opvangen en de teruggenomen eenheden gelegenheid geven om te reorganiseren en weer aan de verdediging deel te nemen. Reijnders verklaart dat hij een opdracht heeft gekregen en dat hij zich daaraan wil houden. Als de regering daar weer op wil terugkomen, zo geeft hij te kennen, zal hij op een voortzetting van zijn functie geen prijs meer stellen [13].


Na afloop van de bespreking is Reijnders tevreden; de oorspronkelijke opdracht schijnt gehandhaafd te blijven. Maar in een concept dat de generaal op 2 januari bereikt, blijkt dat de regering de opdracht tòch gewijzigd heeft. Hij kan zijn ogen niet geloven. Er moet nu zowel in de Grebbelinie als in de Waterlinie weerstand worden geboden. Maar die operaties mogen niet gebaseerd zijn op het slagen van een terugtocht uit de Grebbelinie! Dat is met de beschikbare troepen uiteraard onuitvoerbaar. De twee (kleine) legerkorpsen die daar liggen, zijn volgens de gangbare opvattingen al te weinig voor een langdurige verdediging. En nu zullen daar nog troepen aan onttrokken moeten worden om in de achterliggende Waterlinie stelling te gaan nemen. Het resultaat zal twee sterk onderbezette linies zijn! Dwazer kan het werkelijk niet. Voorts wordt hem opgedragen om met de troepen ten zuiden van de Maas een vertragend gevecht te voeren en ook hoe hij dat moet doen. Het komt er nu op neer dat de regering en met name de minister van defensie, gaat voorschrijven hoe het krijgsbeleid moet worden uitgevoerd. Er zijn velen die zich hierover verbazen. Zo drukt Jonkheer Willem Röell, oud-Commandant Veldleger, zich als volgt over deze zaak uit:

"In de toestand van Reijnders leek het net of hij een bemoeizuchtige schoonmoeder aan het Departement van Defensie had zitten" [14].


Mèt het ontvangen concept krijgt Reijnders het verzoek om het stuk met de minister van defensie te bespreken. Dat gebeurde prompt, waarbij de generaal al zijn bezwaren duidelijk uiteenzet. Dijxhoorn belooft de kritiek aan de ministerraad te zullen doorgeven.


Met een op 7 januari 1940 gedateerde brief ontvangt de opperbevelhebber weer een enigszins herziene opdracht. Daaruit is slechts de ongepaste bepaling over het vertragend gevecht in Noord-Brabant geschrapt. Enkele dagen later wordt de generaal uitgenodigd voor een bespreking met de minister-president en de ministers van defensie en buitenlandse zaken.


Er wordt hem gevraagd of hij nu nog bezwaren heeft. Welnu, die zijn er in overvloed. Wéér probeert Reijnders de onmogelijkheid van de nieuwe opdracht duidelijk te maken. En wéér krijgt hij geen duidelijk antwoord. Merkwaardig is dat Dijxhoorn wel uitgebreid ingaat op allerlei details die met de eigenlijke zaak niets te maken hebben. Zo beklaagt hij zich over het gebrek aan medewerking van de Generale Staf. Daar is hij enkele malen onheus bejegend.
Wat is er aan de hand? In de staf van de opperbevelhebber ergert men zich in toenemende mate aan Dijxhoorns irritante bemoeizucht tegenover hun bekwame en hooggewaardeerde chef.


Op een gegeven moment laat de minister telefonisch een door hem voorgenomen inspectie aankondigen. Een van Reijnders' stafofficieren antwoordt dat de minister beter thuis kan blijven en voegt eraan toe dat hij moet ophouden met het geven van tactieklessen aan de opperbevelhebber, want zijn brieven worden toch terzijde gelegd [15]. Ook belt Dijxhoorn een keer op met de vraag hoe het met de verdediging van Amsterdam aan de IJsselmeerzijde is gesteld. Het antwoord is kort: "Excellentie, laat U dat maar gerust aan mijn baas over". Het zijn natuurlijk ongepaste antwoorden. Hoewel Reijnders begrip voor deze reacties kan opbrengen, onderhoudt hij de betrokken officieren daarover corrigerend.


Ondertussen wil de generaal nu toch eindelijk wel eens weten waar hij aan toe is. Als er geen wijziging in de laatste opdracht komt, zal hij daar immers geen verantwoordelijkheid voor willen dragen. Daarom onderneemt de generaal nog een laatste poging door op 15 januari zijn bezwaren schriftelijk en met redenen omkleed bij de regering in te dienen. Kennelijk in de verwachting dat dit tot een duidelijk en definitief antwoord zal dwingen. Hierop volgt wederom een uitnodiging om op de 22ste januari zijn zienswijze nog eens uiteen te zetten. Reijnders verklaart daarbij dat zijn grootste bezwaar bestaat uit de bepaling dat hij niet mag rekenen op een terugtocht van de troepen uit de Grebbe- naar de Waterlinie. Het wordt aangehoord, maar een antwoord op zijn brief van 15 januari komt er niet. Dat heeft een reden: men wil deze lastige generaal kwijt.


Ontslag
Dijxhoorn is al naarstig naar een andere opperbevelhebber op zoek. Hij vindt die uiteindelijk in de reeds gepensioneerde generaal H.G. Winkelman. Nadat deze na een bedenktijd toestemt, wordt dit door Dijxhoorn met de woorden "Hoera we hebben hem gestrikt!" in zijn kabinet aangekondigd.


Op 30 januari 1940 wordt generaal Reijnders bij minister-president De Geer ontboden. Deze deelt hem mede dat de minister van defensie zijn aanblijven afhankelijk heeft gesteld van het heengaan van generaal Reijnders. Daarbij wordt in overweging gegeven om voor dit laatste te kiezen. De generaal zegt aan deze wenk gehoor te zullen geven. Wij laten hem verder zelf aan het woord:


"...Voorts toonde Zijne Excellentie zich zeer ongerust, dat de wisseling van het opperbevel aanleiding zou geven tot uitgebreide beschouwingen in de pers en zei het zeer op prijs te zullen stellen, indien ik mij persoonlijk van het geven van commentaar zou willen onthouden. Ik deelde geheel de mening van de minister, dat de aard van het geschil een behandeling in het openbaar onder de bestaande omstandigheden hoogst ongewenst maakte (...) Onder dagtekening van 31 januari 1940 diende ik mijn verzoek om eervol ontslag uit de militaire dienst op een door H.M. de Koningin te bepalen tijdstip in. Een beslissing op dit verzoek heeft mij nimmer bereikt. Uit de avondbladen van 3 februari daaraanvolgend bleek mij echter, dat het ontslag met ingang van 6 februari was verleend" [16].


Majoor J.J.C.P. Wilson, het Hoofd Afdeling Operaties, beschrijft de heersende gevoelens als volgt:

 

"...Het was voor de naaste medewerkers van de opperbevelhebber, aan wie uiteraard de gebeurtenissen niet onopvallend voorbij gingen, duidelijk dat "onze generaal" nooit zou accepteren dat de Regering zich bemoeide met zuiver militaire aangelegenheden, die tot de competentie van de opperbevelhebber behoorden. En hoezeer wij het heengaan van onze hoogste chef betreurden, toch waren wij hem dankbaar voor zijn vastheid van karakter en zijn besluit om niet te wijken voor opvattingen die naar zijn (en naar onze) vaste overtuiging onjuist waren." [17].


Algemeen beschouwen de stafofficieren de behandeling van Reijnders als onberaden en onbehoorlijk. Dat wordt nog gevoed door het feit dat de Chef-Staf van de Landmacht, generaal-majoor N.T. Carstens, een man die door zijn kennis en inzicht een hoog aanzien geniet, plotseling van zijn functie wordt ontheven. Zonder enige voorkennis. Hij moet het van een vriend horen, die het via de radio heeft vernomen.


Op 6 februari 1940 verlaat generaal Reijnders voor de laatste maal het Algemeen Hoofdkwartier aan de Lange Voorhout in Den Haag. Er volgt een aangrijpend moment. In de hal vormen alle officieren een erehaag om hem toe te juichen en uitgeleide te doen.


Het is een duidelijke en ook ontroerende sympathiebetuiging voor hun generaal.


Tot slot
Generaal Reijnders heeft blijk gegeven over hoge kwaliteiten te beschikken. Zijn visie op de komende gebeurtenissen blijkt later steeds en onveranderlijk juist te zijn geweest.


Het is Reijnders die al in 1935 waarschuwt voor de buitengewoon sterk toegenomen militaire kracht van Duitsland. Dan al acht hij het waarschijnlijk dat ons grondgebied zal worden geschonden.


Het is Reijnders die al in 1938 waarschuwt voor luchtlandingen en het gebruik van parachutisten bij de vliegvelden.
Hij is het die - in tegenstelling tot Dijxhoorn - de waarde van de zwakke IJsselverdediging juist inschat.


Het is Reijnders die lang tevoren onderkent dat de Duitse Blitzkriegtactiek in strijd is met de door Dijxhoorn verwachte omtrekking van de Peel-Raamstelling. En hij is het die voorspelt dat de vijand in het noordelijk deel - bij Mill – zal proberen door te breken.


Men heeft helaas niet naar hem geluisterd. De gebruikelijke onderscheiding na zijn eervol ontslag wordt hem zelfs onthouden. Vaak krijgen personen wiens visie later juist blijkt te zijn geweest, naderhand de erkenning die hen toekomt. Dat is bij Reijnders niet het geval geweest.


Het heeft hem teleurgesteld, wellicht verbitterd. In het bezettingsjaar 1944 wordt hem in Den Haag door de Chef-Staf van de Ordedienst gevraagd het bevel over de Binnenlandse Strijdkrachten in bezet gebied op zich te nemen. Reijnders zegt echter dat hij zich uitsluitend op verzoek van Hare Majesteit de Koningin voor een militaire functie beschikbaar kan stellen [18]. Wel geeft de generaal het uitstekend gebleken advies, hiervoor kolonel H. Koot te vragen. Dr. L. de Jong leidt uit dit alles af, dat Reijnders wil dat de koningin eerst persoonlijk jegens hem ongelijk moet bekennen. [19]. Nu moet ook De Jong weten dat niet de koningin, maar de ministers verantwoordelijk zijn. Dat een man als Reijnders niet zou weten dat de koningin daar buiten staat en onmogelijk "persoonlijk" een "ongelijk" kan bekennen voor zaken waarvoor zij geen eigen verantwoordelijkheid draagt, is wel zeer aanvechtbaar.
De generaal is 87 jaar oud geworden. Hij overlijdt te 's-Gravenhage op 31 december 1966.


Noten, bronnen en referenties:

Noten:

1 Wikipedia, Izaäk Reijnders

2 Centraal Archieven Depot Ministerie van Defensie; zie 'Illusies en Incidenten', pag. 264 (Uitgave KLu/DMKLu z.j.).

3 Centraal Archieven Depot Ministerie van Defensie; zie 'Illusies en Incidenten', pag. 264 (Uitgave KLu/DMKLu z.j.).

4 Dr. L. de Jong: 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' (wetenschappelijke uitgave; verder aan te duiden met L. de Jong), Deel 2,; 's-Gravenhage 1969, pag. 202.

5 L. de Jong, Deel 1, pag. 575, resp. Deel 2, pag. 202.

6 L. de Jong, Deel 2, pag. 202.

7 Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 (ECR), Deel 1c; 's-Gravenhage 1949, pag. 68.

8 Ibidem, pag. 4. Voorts J.J.C.P.Wilson: 'Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis'; Assen/Baarn 1960 - verder aan te duiden als Wilson - pag. 60.

9 R. van Overstraeten: 'Albert I - Leopold III', pag. 447; en L.de Jong, Deel 2, pag. 215.

10 Wilson, pag. 63 en ECR, Deel 1c, pag. 14.

11 ECR, Deel 1c, pag. 20.

12 Ibidem, pag. 19.

13 Ibidem, pag. 18 en 19.

14 Ibidem, pag. 110.

15 A.H.Q. Dijxhoorn: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal I.H.Reynders', pag. 16.

16 I.H. Reynders: 'De wisseling van het opperbevel van Land- en Zeemacht in februari 1940'; Den Haag 1945, pag. 47.

17 Wilson, pag. 71-72.

18 G.J. van Ojen Jr.: 'De Binnenlandse Strijdkrachten', Band 1; 's-Gravenhage 1972, pag. 164.

19 L. de Jong, Deel 2, pag. 242.

 

Bronnen en referenties:
- Luitenant kolonel b.d. E.H Brongers. E.H. Brongers heeft over Reijnders een boek geschreven met de titel ‘Generaal Rynders. Een miskend bevelhebber, 1939-1940.
- Wikipedia, Izaäk Reijnders

 


 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 2 januari 2025.
Redigering René van Rijn, Winschoten.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top