Levensverhaal Johannes Adamus Crébas en de lege doofpot van Gerard Olinga
Aya Crébas, 4 augustus 2021
Inleiding
De directe aanleiding van mijn uitvoerige reactie op de boeken is kort samen te vatten. Auteur en gepensioneerd rechercheur Gerard Olinga beschuldigt mijn vader van betrokkenheid bij een zeer ernstige oorlogsmisdaad: een illegale executie. Hij zou geen dader zijn, maar wel medeplichtige. Olinga schrijft in de Epiloog (p. 53):
‘Indien Crebas in die april dagen had verteld wat hij 55 jaar later zou schrijven zou dit boek nooit geschreven zijn’ (…) – en zou het leven voor een aantal BS’ ers er heel anders hebben uitgezien.’
De BS, dat zijn de Binnenlandse Strijdkrachten. Dat ‘niet vertellen’ is voor Olinga een kernpunt in zijn claim dat hij een cold case op het spoor is van Ingewijden met een Geheim: zij zijn mannen van de BS uit het Oldambt en de ‘doofpotbewakers’, zie de titel van zijn boek. In bijgaand stuk ga ik aan de hand van voorbeelden aantonen dat Olinga zich schuldig maakt aan laster en smaad en voorts aan het vervalsen en manipuleren van citaten uit mijn vaders levensverhaal. Zelfs als je denkt dat Olinga toch wel eens gelijk zou kunnen hebben dan nog staat hij met lege handen: in zijn beschuldigingen aan het adres van de mannen van de BS slaat hij de juridische procedure over die maakt dat er tussen de status van verdachte en die van dader rechtspraak zit.
En dan nog: hebben zij wel een juridische procedure nodig? Ondanks al Olinga’s moeite is de realiteit ontnuchterend: ik zal laten zien dat zijn doofpot leeg is en dat er geen bewakers zijn geweest. Voor het verifiëren van bepaalde feiten heb ik informatie uit literatuur en internetbronnen meegenomen.
Zoals al enigszins blijkt uit het bovenstaande citaat is dit levensverhaal voor Olinga een uiterst belangrijke bron. Hij kreeg het boek te leen van de zoon van ds. Ader: Erik. Daarin schuilt een zeker toeval, want Erik Ader was het die mijn vader verzocht om herinneringen op te schrijven over zijn vader. Zonder dat verzoek zou het levensverhaal er vermoedelijk niet zijn geweest. Het was voor mijn vader moeilijk om bewust stil te staan bij zijn herinneringen aan dominee Ader, die in 1944 is gefusilleerd in Veenendaal. Het grote verlies zou hem altijd bij blijven. Toen het gebeurde was hij zelf een jonge man van 25 jaar.
Decennia later kwam dat verzoek en begon vader te schrijven over zijn herinneringen en zo kwam er meer en meer omhoog, juist herinneringen aan de oorlog waarover hij tot dan toe liever niet sprak. Het bleek een aanzet tot het schrijven over zijn rijke, boeiende en avontuurlijke leven. Hij zag het als een aanvulling op het levensverhaal van zijn moeder en de dagboeken van zijn vader. Zijn ouders waren: Johannes Idskeüs Crébas en Jantje Anna Boelman. Vader is geboren op 4 september 1919 in de Kroonpolder en hij stierf op 15 november 2010 in de Noordoostpolder. De Noordoostpolder was het gebied waar hij als jonge boer van 32 jaar een mooi bedrijf van 50 hectare wist te verwerven.
Als nazaten vinden wij dat onze (over)(groot)ouders al het mogelijke respect verdienen voor hun inzet en moed tijdens de tweede wereldoorlog. Vader heeft als dienstplichtig militair in mei 1940 gevochten bij vliegveld Valkenburg, hij heeft daar later een onderscheiding voor gekregen. Mijn beide ouders hebben in Nieuw Beerta Joodse onderduikers in huis genomen, onder de rook van NSB’ers en potentiële verraders.
Na de oorlog hebben zij zich samen met anderen als ware pioniers ingezet voor de opbouw van een nieuwe samenleving in de Noordoostpolder.
Dit stuk begint met een samenvatting van vaders levensverhaal over de periode 1944-1945.
Daarin citeer ik enkele alinea’s die betrekking hebben op citaten van Olinga uit vaders levensverhaal, die zullen bij eerste lezing als vrij willekeurig overkomen, maar in de paragrafen over de werkwijze van Olinga kan ik daardoor verwijzen naar de oorspronkelijke brontekst of krijgt die tekst meer reliëf dan in Olinga’s weergave. De meeste mensen zullen vaders publicatie (uit 2010) niet kennen, zo kunnen zij zich toch enigszins een eigen oordeel vormen.
Levensverhaal Johannes Adamus Crébas samenvatting periode 1944 - 1945
(De paginaverwijzingen in deze paragraaf zijn naar het Levensverhaal, zie onderaan bij de literatuur)
De samenvatting van het levensverhaal van mijn vader is gevat tussen twee veelzeggende foto’s: de verlovingsfoto van mijn ouders in 1942 en een foto van de boerderij Ebelsheerd: waar zij in 1944 en 1945 jaren woonden. Ik ben daar op 24 maart 1945 geboren.
Verlovingsfoto Christien van Laar (1921-2010) en Johannes Adamus Crébas (1919-2010). Foto: AC.
Mijn moeder woont sinds 1939 in Nederland na een jeugd in het toenmalige Nederlands-Indië. Ze weet niet of haar ouders en enige zus nog leven, na de inval van de Japanners in dat land. Vader heeft in mei 1940 gevochten als soldaat bij vliegveld Valkenburg, een hel die hij heeft overleefd.
Zij hebben zich verloofd in een periode waarin zij zich relatief veilig zullen hebben gevoeld, ondanks de oorlog en ondanks de vermissing van moeders naaste familie. Zij zijn dan 21 en 23 jaar. Ze hebben al veel meegemaakt en weten nog niet dat er nog een grote storm gaat komen, Een storm die hen de rest van hun leven bijbleef, bewust of onbewust.
When you come out of the storm you won’ t be the same person who walked in (Haruki Murakami)
Bedrijfsleider op de boerderij Ebelsheerd
Vader werd in 1942 bedrijfsleider van de boerderij de Ebelsheerd (zie foto onderaan deze paragraaf). Hij kwam in dienst van (hierna: mw. Nannenga), op advies van zijn zwager Onno Huisman solliciteerde hij op die functie. Zijn moeder Jantje Anna Crébas-Boelman was voor de oorlog vicevoorzitter van de Plattelandsvrouwenbond, mw. Nannenga was in die tijd voorzitter. De eigenaar van het bedrijf was de broer van mw. Nannenga: Edzo Hommo (E.H.) Ebels, hij was voedselcommissaris in Groningen en boer. De naam Ebelsheerd dateert uit 1960. Hier is deze naam ook voor de eerdere periode gebruikt, ter onderscheid van de andere boerderij die verbonden is met de naam van mw. Nannenga.
Haar andere broer was Fekko Ebels, politicus voor de Vrijzinnig Democratische Bond (later opgegaan in de PvdA) en zat in de Tweede Kamer. Deze Ebels had een boerderij in de Kroonpolder en een bedrijf in Nieuw Beerta. In zijn levensverhaal schreef vader: ‘zijn zoon Everhard beheerde de boerderij in de Kroonpolder. Hij was een NSB’er en was actief binnen de Landstand, een landbouworganisatie van de NSB (…) ‘De boerenbevolking in onze omgeving had veel invloeden uit Duitsland ondergaan. Was niet te peilen, ook door familierelaties. Men zegt wel eens: ze springen van de ene wal op de andere, maar vallen nooit in de sloot.’
Getrouwd op de verjaardag van Hitler
Op 20 april 1944 trouwden mijn ouders, zij gingen wonen op de boerderij Ebelsheerd, dat was hen aangeboden door E.H. Ebels. Over hun trouwdag schreef vader in zijn levensverhaal: ‘alle vlaggen hingen uit, want Hitler was jarig. Bewust gekozen – wij konden nu onze gang gaan.’
Ofwel: onderduikers uit Amsterdam in huis nemen. Moeder had als koerierster persoonsbewijzen naar Zeist gebracht, de dekmantel was dat zij naar familie ging. Oom Jaap Figée woonde daar, hij trad tijdens het huwelijk op als haar voogd (haar ouders zaten in Jappenkampen, meer was niet bekend). Samen met ds. Ader hadden mijn ouders vlak voor zij trouwden een bezoek gebracht aan de Joodsche Invalide (JI) in Amsterdam, waar nog Joodse mensen verborgen zaten. Zij konden dankzij ds. Ader in het Oldambt onderduiken.
Ds. Ader zou het huwelijk van mijn ouders inzegenen, maar hij moest onverwacht onderduiken. Zijn echtgenote nam de huwelijksvoltrekking van hem over. Voor de komst van mijn ouders was het woongedeelte van de boerderij Ebelsheerd in tweeën gedeeld, de andere helft werd bewoond door bedrijfsleider Kuil en zijn vrouw. Een timmerman had toen ook een luik gemaakt onder het aanrecht, zodat de onderduikers bij onraad snel konden verdwijnen in een kruipruimte. Hun vertrekken waren op de bovenverdieping. De onderduikers waren Maurits en Eva de Lime-Beek, een ouder echtpaar. De man was kok geweest in de JI (zie ook hieronder, en zie: Constant van den Heuvel: Het kruis op de berg, 2015, p. 48 en p. 159).
Joodse onderduikers in een NSB-omgeving
Mijn ouders zaten als verzetsmensen tussen NSB’ers en anderen van wie zij niet wisten of die te vertrouwen waren. Ik vind het getuigen van humor en bravoure om te trouwen op de verjaardag van Hitler. Ze bewezen goede vaderlanders te zijn en zorgden voor een afleidingsmanoeuvre. Gedurfd was het ook: zij woonden in de boerderij van de tante van de doorgewinterde NSB’er Everhard Ebels. Ook buurman Tijdens en de naaste buren Kuil waren niet echt te vertrouwen. En daar kwam dan het oudere joodse echtpaar De Lime wonen. Het heeft iets gezelligs, zoals vaders het beschrijft: ‘De man was kok geweest in de JI en was altijd geïnteresseerd in Christiens kookkunst, hij wilde dan raden welke ingrediënten zij gebruikte’. Met hun directe buren ging het wat minder gezellig toe. Mevrouw Kuil werd op een gegeven moment achterdochtig en hoorde mijn moeder uit. Moeder liet haar daarop weten dat een verraad ook haar zou treffen als bewoner van hetzelfde huis: ‘als wij Joden hebben, dan ga jij ook mee met de Jodentreinen.’ Toen hield zij zich koest, aldus vader. Helaas liet een verraad niet lang op zich wachten. Wel kregen zij tijdig een waarschuwing. De Joodse onderduikers konden ontkomen naar Limburg. Mijn ouders gingen op de vlucht, moeder een paar maanden zwanger van mij. Ze konden nergens terecht, zij zijn uiteindelijk veilig teruggekeerd naar de Ebelsheerd. Zij hebben nooit geweten wie hen verraadde (een bepaalde NSB’er zo vermoedden zij) en wie hen tijdig waarschuwde (zij hadden daarvan geen idee, ook later niet).
Plannen voor het ‘kraken’ van kamp Westerbork in 1944
Ds. Ader had met een groep verzetsmensen een veelomvattend plan ontwikkeld om kamp Westerbork te ‘kraken’. In het kort hierover: vader zou als oud-militair een sabotagedaad op zich nemen, het opblazen van een spoorwegbrug. Ds. Ader die ervaring had als treinmachinist zou de trein bij het gehucht Ulsda in het kanaal rijden. Aan de uitvoering van het volledige plan zouden onder meer 200 mannen van Groningse verzetsgroepen deelnemen (zie bijvoorbeeld Dick Ringlever Plan om Westerbork te ontzetten werd door verraad getorpedeerd, Trouw, 3 mei 1975 en Erik Ader Oorlogen & oceanen, Amsterdam, 2020, p. 48). Ik weet niet wie vader kende van de andere mannen. Zoals gebruikelijk wisten mensen in de illegaliteit weinig van elkaar: voor de veiligheid van henzelf en de anderen. Dit plan is nooit doorgegaan. Ds. Ader is - na opnieuw een verraad - opgepakt in Haarlem. Op 20 november 1944 is hij gefusilleerd in Veenendaal. Vermoedelijk heeft vader hem voor het laatst gezien in Groningen toen het plan is besproken voor het ‘kraken’ van Westerbork.
De periode rond de bevrijding
Op 24 maart 1945 werd ik geboren op de boerderij Ebelsheerd. In april braken gevechten uit tussen de Poolse geallieerden en de Duitse bezetter. De oorlog nam in hevigheid toe.
(Levensverhaal, p. 63) ‘De Polen gingen met tanks de polders in. Bij boerderij Koerts kwam er een in de sloot. De bemanning kwam er levend vanaf en ging toevallig richting de boerderij van Everhard Ebels, die de Duitsers met zijn radioberichten op de hoogte hield. Ze werden alle vier direct doodgeschoten door een spervuur van NSB’ers die rond de boerderij verscholen zaten. De Polen kwamen met versterking en de NSB’ers moesten zich overgeven. Ebels met vrouw en kinderen moesten mee voor verhoor in Drieborg. Na het verhoor brachten ze hen weer naar de boerderij, zetten ze op een rij en schoten ze allemaal dood. De boerderij werd in brand gestoken. (Levensverhaal, p. 64): ‘Ik moest later meehelpen met opruimen en zag de lijken op een rij in de kelder liggen.
Al snel na de oorlog brak een periode aan van arrestaties van NSB’ers. Vader arresteerde als oud-militair zo’n 15 NSB’ers in de villa van J.J. Tijdens (buurman) en wist daardoor te voorkomen dat woedende mensen de villa in brand staken. Zijn vader J.I. Crébas kreeg toezicht op z.g. NSB-boerderijen, waarvan de boer was opgepakt. ‘Een van hen was Pieter Botjes, in wezen een goede man zonder enig menselijk kwaad’, schreef vader in een terugblik. Over Everhard Ebels als NSB’er heb ik hem nooit gehoord. Wel noemde hij het een tragedie, wat er met het gezin Ebels-Dijkstra was gebeurd.
Na de bevrijding: leiding over twee boerderijen
‘Met Hein en Geertje Leemhuis, Henk en Kee (Starke: AC), Christien en Johannes, Fokko en Hans, en enkele Canadese officieren die Fokko kende, vierden we een bevrijdingsfeest.’
(Levensverhaal, p. 66): ‘Toen de zaak een beetje tot rust kwam en de oorlog afgelopen was, werd ik met Henk Noteboom ingedeeld bij de B.S. (Binnenlandse Strijdkrachten). Samen moesten we op patrouille. Toen zagen we de ellende nog eens van dichtbij.’
Vader had een functie gekregen als bedrijfsleider van de boerderij Jacob Sijpkensheerd, een proefboerderij van de Universiteit van Wageningen. Tijdens de oogst in 1945 had hij de leiding over twee boerderijen. Mw. Nannenga vond het niet zo leuk dat hij als bedrijfsleider bij haar vertrok, maar hij kreeg weinig kansen op dit bedrijf. Zodoende solliciteerde hij op die nieuwe functie, hij schreef: ‘Op de proefboerderij hebben we een goede tijd gehad. Veel landelijke contacten, vooral op agrarisch gebied. Verder hadden we een goed contact met Hein en Geertje Leemhuis, onze vroegere buren, en niet te vergeten met Henk Noteboom. Hij was de eerste bedrijfsleider op de proefboerderij en daarna directeur van de gemeentelijke landerijen van de stad Groningen. (…) p 76 ‘Zijn zoon Koos Noteboom (…) was zowel bij Nanninga als op de proefboerderij een gezellige stagiair. Het was hem nooit te veel en met zijn vader reed ik wel eens paard. Als lid van de BS, later burgerbescherming, gingen we samen wel eens op inspectietocht over de grens om te zien of we door de Duitsers gestolen paarden terug konden vinden. Zonder succes. Het lidmaatschap van de BS werd goed betaald en was een waardevolle aanvulling op het salaris.’
Gesprekken over de oorlog en een onvoltooid verleden tijd
Wat zijn we vaak aan de dood ontsnapt in 1944 en 1945: mijn beide ouders en ik. Hun vlucht na verraad van een NSB’er was enkele maanden voor mijn geboorte. Ik was een baby van een paar weken toen ze moesten vluchten voor het oorlogsgeweld. Nieuw Beerta lag in de vuurlinie van de strijd tussen de geallieerden en de Duitsers, later in dit stuk kom ik hierop terug. Nu ik alles nog eens herlees en terugdenk aan de tijd waarin vader met me praatte over die periode dan valt het op dat hij zich nauwelijks vijandig uitliet over NSB’ers, behalve over diegenen die hij verdacht van verraad van hemzelf en moeder en van de familie Ader.
Toen alles meer en meer boven kwam door het ophalen van de herinneringen aan ds. Ader ging het vooral over de Joodse onderduikers. Hij vertelde over het drama van de heer De Lime. Hij had zelfmoord gepleegd, nadat hij zag dat hij alles kwijt was, hoe Amsterdam verwoest was en de religieuze gemeenschap verdwenen waarvan hij als Orthodoxe Jood deel van was geweest. Het greep vader aan, ook na al die jaren, dat De Lime het emotioneel niet aan had gekund. Zij hadden hun leven voor hem gewaagd. Hij vond het erg, maar was daar niet bitter over. Hij vroeg zich af wat er van zijn vrouw en dochters was geworden. En hoe het met Abram ging, die portier was geweest van de joodse invalide, voordat hij onderdook in Nieuw Beerta. Hij vroeg mij of ik wilde uitzoeken of zij nog leefden en hoe het met deze mensen ging. Ik wilde het wel op me nemen, maar ontdekte dat ik het niet kon door mijn eigen emoties. Ogenschijnlijk kwamen die uit het niets, mijn reactie was voor mij onverklaarbaar, maar het greep me zo aan dat ik het niet kon opbrengen om dit uit te zoeken.
Een storm die hen steviger wortelde in hun idealen
Vader en moeder namen risico’s. Hun werk voor de illegaliteit was in de eerste plaats ingegeven door hulp aan Joodse mensen. Ze maakten er het beste van. Zij moeten hun angsten en emoties hebben gehad, maar dit merk je niet aan vaders levensverhaal. Hun eigen gevoelens duwden ze misschien opzij om wat ze wisten en zagen; over hoeveel erger het was als je Joods was, zoals bij hun bezoek aan de JI en bij hun onderduikers: een zoveel grotere angst en onveiligheid om het eigen leven en de angst voor het verlies van familie, vrienden, je thuis, je vertrouwde wereld. Vader had voor de oorlog nauwe contacten gehad met Joodse mensen in zijn eigen omgeving, het stond dicht bij hem. Hier schreef hij ook over, zij het kort, fragmentarisch.
Mijn ouders zagen zichzelf niet als heldhaftig, wellicht omdat zij dat eerder associeerden met het gewapend verzet en daar waren zij niet bij betrokken. Zij hadden veel respect voor ds. Ader, zijn foto nam in het fotoalbum over de oorlog een bijzondere plek in. Maar echt praten over hun betrokkenheid bij het verzet deed vader pas op hogere leeftijd. Ook toen zagen zij zichzelf niet als heldhaftig, dat was niet veranderd.
Zij deinsden daarvoor terug, zo lijkt het haast. Het zou zo’n soort heldendom kunnen zijn dat als een donkere tak geënt was op een grote en nog donkerder boom. Je kon en wilde niet trots op iets zijn dat zo sterk verbonden was met het lijden van andere mensen.
When you come out of the storm you won’ t be the same person who walked in (Haruki Murakami): zij zullen dat zeker zo hebben ervaren. De oorlog was een storm waar zij gehavend uit zijn gekomen, ook al merkte je het niet direct aan ze. Een positieve kant was dat die storm hen steviger wortelde in hun idealen. Staan voor je idealen, ook concreet en praktisch, daarin hebben ze ons voorgeleefd. Als nazaten dwars door de generaties heen hebben we hier ieder op onze eigen manier inspiratie in gevonden.
De Ebelsheerd in Nieuw Beerta. Foto: AC.
De boerderij Ebelsheerd (foto hierboven)
De boerderij Ebelsheerd in Nieuw Beerta was eigendom van Edzo Hommo (E.H.) Ebels, in 1960 kreeg de boerderij deze naam (zie rijksmonument_522560, literatuur). Werd beheerd door zijn zwager Nannenga, na zijn overlijden werd mijn vader bedrijfsleider in 1942. Op 20 april 1944 trouwden mijn ouders, zijn kwamen hier wonen, enkele dagen daarna kwamen de Joodse onderduikers, zij woonden rechtsboven: het echtpaar De Lime. Links woonde het echtpaar Kuil. Hier werd ik (Aya Crébas, red.) geboren op 24 maart 1945.
In 1945 is vader zowel bedrijfsleider op Ebelsheerd, als op proefboerderij Jakob Sijpkensheerd. Die laatste functie houdt hij tot 1951. Hij heeft gesolliciteerd op een 50 hectare groot bedrijf bij Bant in de Noordoostpolder, met succes.
De Poolse geallieerden en de executie van het gezin Ebels-Dijkstra
In april 1945 waren er in het Oldambt hevige gevechten tussen de geallieerde bevrijders en de Duitse bezetter (zie bijvoorbeeld Henk Strating: Kroniek van een bevrijding, de regio Winschoten, april 1945 (Scheemda, 1995). Strating beschrijft de aanleiding en de toedracht van de dood van het gezin Ebels-Dijkstra kort en sober. Op 17 april 1945 ontdekken de Poolse geallieerden bij toeval een (tweede) Duitse waarnemingspost: ‘Zij is verstopt op de bovenverdieping van een boerderij (coördinaten 632129) en bevat alle noodzakelijke richt- en verbindingsapparatuur'.
De boer-eigenaar wordt opgespoord en erkent dat hij de volle medewerking aan het installeren van deze post heeft gegeven. De Poolse eskadroncommandant, die kort tevoren door het DS-geschut wéér een tank heeft verloren, wil de boer meenemen naar zijn boerderij. Deze wil alleen meegaan als het gezin bij elkaar blijft. Na herhaaldelijk aandringen om het niet te doen neemt de ritmeester het hele gezin mee en stelt ze bij de boerderij terecht. De boerderij is daarop in brand gestoken’ (Strating, p. 148).
Waarom de Poolse geallieerden alert zijn op Duitse waarnemingsposten beschrijft Strating even daarvoor. Van officiële zijde is bevestigd dat op coördinaten 597162 een vijandelijke batterij (Dollart-Süd) staat, die verbonden is met een Duitse waarnemingspost coördinaten 58751405. ‘Het vermoeden bestaat overigens dat er nog een tweede waarnemingspost is en dat die in één van de boerderijen verdekt is ondergebracht. De steeds aanwezige, grote nauwkeurigheid van het Duitse geschut houdt de gevoelens van zowel de Belgen als de Polen bezig. Een goede waarneming van zeer nabij kan alleen de verklaring voor dit verschijnsel zijn.’ Opvallend is dat deze waarnemingspost bij toeval is ontdekt, ‘als plotseling een groepje Duitsers zich uit de voeten probeert te maken.’ Zo moet het gegaan zijn. Strating heeft samengewerkt met een Poolse vrouw en haar Nederlandse man, daardoor heeft hij Poolse teksten kunnen laten vertalen. Door dit boek krijg je een goede indruk van de grote inzet van de Poolse geallieerden bij de bevrijding van Nederland. Zij verdienen diep respect.
Executie door de Poolse geallieerden
Uit de beknopte beschrijving van Strating valt op te maken dat de Polen het gezin Ebels-Dijkstra in eerste instantie hebben weggevoerd van de boerderij. In vaders levensverhaal staat dat zij naar Drieborg zijn gebracht, samen met de 150 NSB’ers die bij hun boerderij gearresteerd zijn. Hoe dan ook komt de Poolse commandant er kennelijk op die andere locatie achter dat hij Everhard Ebels voor zich heeft: diegene die de vijand op zijn boerderij de gelegenheid gaf om een (tweede) waarnemingspost in het gebied te installeren. Deze Ebels heeft zijn loyaliteit aan de Duitse bezetter blijkbaar tot op het laatst beleden. Voor zover bekend zijn er geen getuigenissen over de executie van het gezin. Voor de ritmeester (of eskadroncommandant?) moet het een verschrikkelijke ervaring zijn geweest.
Er wordt wel eens gezegd: waar rook is, is vuur. Ik vind het niet de rook die opstijgt uit Olinga’s doofpot maar een signaal dat het bekende verhaal klopt: dat Poolse geallieerden het gezin hebben geëxecuteerd. Daar zijn vermoedelijk geen getuigen uit de eigen omgeving bij geweest, vandaar de vele variaties en elkaar napraten, het heeft het karakter van een overgeleverd volksverhaal gekregen (zie nog enkele details onder het kopje: De beschrijving van de situatie volgens een overgeleverd ‘volksverhaal’). Als vader zelfs maar een vermoeden had gehad dat het anders in elkaar had gezeten dan hij weergeeft in zijn levensverhaal, hadden we dat van hem gehoord.
Everhard Ebels en Tetje Dijkstra als NSB’ers
‘Hoe zouden de Polen kunnen weten dat Ebels een NSBer is?’ Voor hen kan dit geen motief zijn om Everhard Ebels terecht te stellen, zo meent Olinga en hij beschouwt dit als een retorische vraag. Maar het ging er niet om of de Polen wisten dat Everhard Ebels NSB-lid was. De Polen constateerden dat hij op de hand was van de Duitse vijand (en dat onmiddellijk toe gaf). Ebels bracht daardoor de levens van de Poolse manschappen in gevaar. De specifieke ideologische gezindte maakte vervolgens niet meer uit.
Opvallend is dat Ebels tot op het laatst trouw is gebleven aan de NBS en zijn Duitse contacten. Bevriende NSB’ers hebben hem in 1944 gewaarschuwd en aangeraden om net als zijzelf de partij tijdig de rug toe te keren. Waarom hij zijn vrouw en kinderen mee terug nam naar de boerderij is onbekend. Sommigen menen dat hij het gezin meesleepte in de dood, anderen menen dat ook zijn echtgenote hierin een rol speelde. Vermoedelijk wist het echtpaar dat hen na de oorlog een groot sociaal isolement wachtte: binnen de familie en in de samenleving. Misschien waren zij hier zozeer van doordrongen dat zij geen toekomst meer voor zich zagen. We weten het niet. Wij weten alleen dat het een tragedie is die niemand heeft losgelaten door de dood van drie jonge kinderen.
Gevechten rond boerderij Everhard Ebels
Volgens Olinga troffen Poolse geallieerde troepen in de boerderij slechts de bewoners: een gezin van twee volwassenen met drie kinderen en enkele evacués.
In het levensverhaal van vader staat dat de Poolse geallieerden rond de boerderij van Everhard Ebels in een hinderlaag terecht kwamen, vanwege de radiozender die daar door de Duitse vijand was geplaatst. Vier Poolse militairen verloren het leven in een spervuur met de NSB’ers die op de boerderij waren, na hun vlucht uit Duitsland (de z.g. Lünenburgers). Naar verluid zouden het zo’n 150 personen zijn, vermoedelijk waren daar relatief veel vrouwen en kinderen bij. Tijdens dit spervuur moeten er gewonden zijn gevallen, misschien ook doden. Als deze versie van de situatie op (en bij) de boerderij klopt dan zullen deze vluchtelingen door Everhard Ebels toen wellicht ook Duitse militairen van geweren en munitie zijn voorzien, omdat de Poolse geallieerden dichterbij kwamen en de vuurlinie verschoof naar de Kroonpolder. Het is niet aannemelijk dat de vluchtelingen dat militaire materieel hadden meegenomen op hun vlucht uit Duitsland.
Discussie over de motieven van de Poolse geallieerden
Strating beschrijft op grond van zijn historisch onderzoek dat de Poolse eskadroncommandant een tank heeft verloren door het DS-geschut (zie hierboven). Dit is kennelijk voldoende geweest om gemotiveerd te gaan zoeken naar een tweede waarnemingspost. Op welke locatie de tank is verloren beschrijft Strating niet, maar de toedracht wel, evenals het motief van de Poolse geallieerden om gericht naar de tweede waarnemingspost te gaan zoeken: er staan levens van manschappen op het spel.
In zijn boek miskent Olinga dat dit op zichzelf al een motief voor de Poolse geallieerden kan zijn geweest om Everhard Ebels te arresteren. Volgens Olinga hebben zij ‘immers’ geen verliezen geleden in de Kroonpolder. Hij ziet dit als het bewijs voor het ontbreken van een motief (en dat is voor hem weer belangrijk om de BS als daders te kunnen aanwijzen, dit komt later in dit stuk aan de orde). Olinga negeert dat het motief de inschatting van de Poolse geallieerden kan zijn geweest dat zij in een hinderlaag zouden kunnen zijn gekomen: een verlies van mensenlevens is op zichzelf al ernstig en zo’n verlies zou vervolgens de gelederen van de manschappen verzwakken. De installatie van deze tweede waarnemingspost in de vuurlinie was voor de Poolse geallieerden op zijn minst levensbedreigend. In de versie die vader beschrijft hebben de Polen daadwerkelijk manschappen verloren.
Uit het boek van Strating blijkt dat de Poolse geallieerden in het Oldambt manschappen hebben verloren in de strijd met de Duitse bezetter (zie Strating, p. 188: bij Drieborg en bij Nieuw Beerta). Of zij zijn gesneuveld bij (mogelijke) gevechten in de Kroonpolder is mij niet bekend. Het is hoe dan ook zinvol om hierbij stil te staan uit respect voor de Polen die in 1945 zo hard hebben gevochten voor de bevrijding van Nederland en daarbij gewonden en doden te betreuren hadden. Zij zijn voor onze vrijheid gestorven.
De branden in de Kroonpolder en stoffelijke resten op de boerderij van Ebels
Olinga kreeg inzage in het dagboek van Elly Nannenga-Bremekamp, de echtgenote van Everhard Tonko Nannenga. Hij was een volle neef van Everhard Ebels en zoon van mw. Nannenga. Op 26 april 1945 haalden zij de stoffelijke resten van Everhard Ebels, zijn vrouw Tetje Ebels-Dijkstra en hun drie kinderen: Wieneke, Fekko en Derk. Het echtpaar Nannenga-Bremekamp moest naar hen zoeken en vonden hen in de kelder onder de studeerkamer van Everhard Ebels: ‘Ze lagen op het puin, daar waar Everhards kamer was geweest.’ (Olinga, Epiloog, p. 19). Rond de stoffelijke resten zagen ze boeken liggen, ‘vermoedelijk bevond de familie zich in de bibliotheek en zijn ze daarom nog te vinden’. Zij zouden door de branden door de vloer zijn gezakt en in de kelder terecht gekomen. De stoffelijke resten bestonden uit brokken en botjes, maar waren grotendeels verkoold. Het was zo weinig dat het echtpaar Nannenga-Bremekamp alles kon meenemen in fietstassen.
Het verslag in dit dagboek komt over als de meest betrouwbare informatie over de vondst en de berging van de stoffelijke resten van het gezin. Er zat weinig tijd tussen de observaties van Elly Nannenga-Bremekamp en het moment waarop zij hiervan verslag deed. Bovendien kende zij de situatie op de boerderij en kon de vindplaats daardoor vrij goed lokaliseren. Zij en haar man wilden de details van wat zij zagen goed in prenten, zodat zij zoveel mogelijk konden vertellen aan de andere familieleden.
Het opslaan van herinneringen
De intenties van het echtpaar Nannenga-Bremekamp zijn heel anders dan die van mijn vader. Hij schrijft dat hij moest helpen opruimen en vrij terloops noteert hij dat hij ‘de lijken op een rij in de kelder zag liggen’ (ik kom hier nog op terug want Olinga beschouwt dit zinnetje als een belangrijk bewijs). Hij zal er zeker van onder de indruk zijn geweest, maar het hield hem kennelijk niet erg bezig. Het valt op dat hij bij het ophalen van zijn herinneringen aan deze periode wel heel levendig schreef over de dagen rond zijn huwelijk met moeder, zijn ervaringen met de Joodse onderduikers en met dominee Ader (zie de paragraaf over zijn levensverhaal). Dat het veel verschil maakt waar mensen bij het opslaan van hun herinneringen aandacht aan besteden is bijvoorbeeld te vinden in het artikel van I. Wessel en G. Wolters Het geheugen van getuigen (2017): ‘hoe meer er van een gebeurtenis wordt gecodeerd, hoe meer er wordt vastgelegd, hoe meer er later kan worden herinnerd’ (p. 5, noot 9). Hierboven heb ik al beschreven dat het echtpaar Nannenga-Bremekamp juist sterk gemotiveerd was om de situatie goed in zich op te nemen.
Opvallend overigens is de overeenkomst tussen de inschatting van het echtpaar Nannenga -Bremekamp over de plaats waar het gezin de dood vond en de verklaring van ooggetuige W. Bolland op 23 april 1945 aan Oljo ten Have. Dit is genoteerd in een rapport van de BS. Bolland vertelde dat hij had gezien dat een Poolse militair met Everhard Ebels naar zijn bureau ging om iets te zoeken, het bureau stond in zijn studeerkamer. Bolland was eerste arbeider bij Ebels en had een woning die aan de achterkant tegen de boerderij aan was gebouwd. Hij was kennelijk nog aanwezig ondanks het dringende verzoek aan alle bewoners om het gebied te verlaten.
De Kroonpolder rond 17 april 1945
Medio april 1945 zou de Kroonpolder in de vuurlinie komen te liggen door gevechten tussen de optrekkende Poolse geallieerden en de Duitse legereenheden die hun positie in dit grensgebied verdedigden. Mensen werd dringend geboden het gebied te verlaten.
Mijn grootouders Johannes Idskeus Crébas en Jantje Anna Crébas-Boelman moesten alles achterlaten op hun boerderij in de Kroonpolder. Zij woonden vlak bij de boerderij van Ebels. Oma schreef in haar levensverhaal (Nieuweschans, 1972): ‘Vele vluchtelingen kwamen uit Duitsland, kregen onderdak en eten. De oorlog nam in hevigheid toe, wij gingen de kelder in, de kogels rolden over de vloeren, vensters kapot, gordijnen en foto’s. (…) Er werd van twee kanten geschoten: door Polen en Duitsers. Het duurde niet lang of de branden braken uit. De boerderijen brandden af op de Polders. (…) Een tank kwam bij de eerste boerderij in de sloot. Bij Everhardus Ebels brandde het veel heviger dan op de andere boerderijen, de vermoedelijke oorzaak was munitieopslag op de boerderij. De familie is door de Polen doodgeschoten. Toen de tanks er aan kwamen duurde het niet lang of de Duitsers schoten onze schuur in brand. (…) Waalkens zijn boerderij hebben de Duitsers eerst leeggeroofd, toen naar de grens gebracht en kamer voor kamer in brand gestoken. We hebben met moeite het voorgebouw behouden. (…) de Duitsers schoten en kwamen van de Carel Coenraadpolder in onze richting tot naar Beerta. (…).’
Boerderij Ebels volledig in puin
Een andere ooggetuige (naam bij mij bekend) beschreef dat de boerderij van Ebels ook de volgende ochtend nog eens in brand werd gestoken door een Bren Carrier Tank: de tank vertrok om 9 uur naar de boerderij en kwam terug om 10 uur. Het is gissen naar de motieven van de Poolse geallieerden. Het kan zijn dat zij dachten dat zich nog Duitse militairen in de boerderij schuilhielden (een bekend motief van de geallieerden voor het in brand steken van de boerderijen in het Oldambt).
Olinga beschrijft aan de hand van foto’s genomen na 17 april 1945 dat de boerderij volledig is verwoest. De broer van mw Ebels-Dijkstra: Doeko Derk Dijkstra was volgens Olinga mogelijk al een dag na de dood van het gezin ter plekke. Hij zou alleen hebben gekeken naar zilverdiefstal. Het was bekend dat er veel werd gestolen in dat oorlogsgebied met verlaten boerderijen. Mijn oma beschreef in haar levensverhaal dat er dieven (“Hollanders en Duitsers”) rondzwierven in de Kroonpolder, in de boerderijen op zoek naar waardevolle spullen. Toch is het aannemelijk dat Dijkstra geprobeerd heeft de stoffelijke overschotten van zijn familie te vinden. Hij zou het bovendien gemerkt hebben als er ontbindende lijken tussen de puinhopen lagen: dat is al na 12 uur waarneembaar. Kennelijk was daarvan geen sprake. Dit duidt er ook op dat er alleen nog verbrande stoffelijke resten waren. Deze situatie zal van invloed zijn geweest op het aantal dagen dat lag tussen het ophalen van de stoffelijke resten: dat gebeurde op 26 april.
Kan dit iets bewijzen?
‘Ik moest later meehelpen met opruimen en zag de lijken op een rij in de kelder liggen.’
Deze zin schrijft vader in zijn levensverhaal over de situatie op de boerderij van Ebels (zie Levensverhaal, p. 64 en zie hierboven). Olinga bijt zich hierin vast voor zijn bewijsvoering, hij komt er meerdere keren op terug en verandert de zin soms ook door er iets aan toe te voegen: dan staat er bijvoorbeeld tussen ‘als lid van de BS’. Olinga vervalst vaders tekst om zijn bewijs tegen hem ondersteunen, een ander voorbeeld is: ‘volgens Crebas lagen de vijf lijken toen op een rij in de kelder’. Dat staat nergens in het levensverhaal. Olinga heeft dit verandert om het kloppend te maken, het gezin Ebels-Dijkstra bestond immers uit vijf personen.
Uiteindelijk maakt het niet uit, want ook met deze beschrijving heeft Olinga nog niet in de verste verte een feitelijk bewijs in handen. Bovendien beschrijft vader iets dat hij zo’n 60 jaar daarvoor gezien heeft. Verder blijkt uit de context van zijn levensverhaal dat hij dit vrij zijdelings opmerkt, ik noemde dat al: hij kwam daar immers omdat hij moest helpen opruimen.
De vraag is bovendien wat er te zien was in die grote donkere kelder, die in puin lag en uit meerdere compartimenten bestond. Van mensen kon er weinig meer over zijn dan botten en onherkenbare stoffelijke resten, zoals het geval was met het gezin Ebels-Dijkstra. Waar vader schrijft ‘de lijken’ kan de associatie zich opdringen dat hij hun lichamen zag, maar het zouden ook stoffelijke resten kunnen zijn geweest van anderen. Misschien schuilden er nog NSB’ers in die kelder en waren zij omgekomen door de branden en het vallend puin.
Het geheugen van getuigen
Vader kan ‘lijken’ hebben geschreven en ‘stoffelijke resten’ hebben bedoeld. Dat die op een rij lagen is nog maar de vraag: dit komt niet overeen met de beschrijving van de naaste familie die de stoffelijke resten hebben opgehaald. Zij waren - anders dan vader - bij uitstek gemotiveerd om zo waarheidsgetrouw mogelijk verslag te doen, zie hierboven.
Modern hersenonderzoek heeft aangetoond dat herinneringen niet zoiets zijn als fotografische afbeeldingen. Uit psychologisch onderzoek naar ooggetuigenverklaringen is bovendien bekend dat er heel gemakkelijk geheugenfouten kunnen ontstaan, zo ook dat die soms bijdragen aan rechterlijke dwalingen. Bovendien wordt het geheugen van getuigen onvollediger naarmate de tijd verstrijkt (zie bijvoorbeeld: Jelicic M. en H.L.G.J. Merckelbach, Getuigenverklaringen en de strafrechter, Expertise en Recht, 2009-2).
Ongegronde verdachtmakingen
Olinga heeft zich in deze zin ‘(…) zag de lijken op een rij in de kelder liggen’ vastgebeten omdat hij die beschouwt als een bewijs van vaders betrokkenheid bij de daders, de BS. Hij projecteert in vaders levensverhaal cruciale informatie over de ‘ware toedracht’. Niet alleen gaat hij zover dat hij een citaat uit de brontekst op meerdere plaatsen in zijn boeken heeft vervalst door er eigen woorden aan toe te voegen (zie hierboven). Ergens anders schrijft Olinga dat vader had moeten helpen om als lid van de BS de hete misdrijfsporen van de plaats delict te verwijderen (AC: vet gemarkeerd door mij, ook hieronder).
Dit zijn ongegronde verdachtmakingen in de framing van de taal van de misdaad: geen ontsnappen aan. Olinga probeert vaders betrokkenheid te bewijzen bij een voorstelling van zaken die uit zijn eigen fantasie komt (laten we dat niet vergeten), ook waar hij schrijft: ‘Wanneer je als lid van de BS opdracht krijgt om naar de lichamen van de doodgeschoten familie Ebels te zoeken, en je vind ze, dan laat je ze niet liggen maar doe je er iets mee’ (AC: vet gemarkeerd door mij).
Hier negeert Olinga de feiten, te weten:
- Vader moest helpen opruimen;
- Hij kreeg geen opdracht van de BS om naar de lichamen van de doodgeschoten familie Ebels te zoeken (dat staat ook niet ergens anders in zijn levensverhaal);
- Hij heeft niet naar de lichamen van de doodgeschoten familie Ebels gezocht en hen ook niet gevonden;
- Hij kan er dus ook niets mee te doen.
Overeenkomsten tussen de verhalen van vader en van Ké Starke
Je zou uit vergelijkingen tussen de verhalen van vader en van Ké Starke kunnen afleiden dat er een soort volksverhaal is ontstaan dat in het Oldambt rondging. Ké Starke beschreef ‘dat zij in de boerderij iets verschrikkelijks vonden.’ ‘(…) In de kelder het gezin met drie kinderen op een rij, doodgeschoten!’ Zij had het uit de eerste hand van de ooggetuigen Doeko Leemhuis en Doeko Dijkstra, waarvan zeker de ene (Doeko Dijkstra) al snel op de boerderij moet zijn geweest. Het is opvallend hoeveel haar relaas lijkt op wat vader opschreef. Ké Starke en vader waren bevriend, zij kunnen elkaar hebben beïnvloed. Daarbij komt dat het geheugen van getuigen onvollediger wordt naarmate de tijd verstrijkt. De toedracht volgens een overgeleverd ‘volksverhaal’ kan het dan gaan winnen. Zoiets is bekend uit de rechtspsychologie. Eerder al verwees ik naar het artikel van Wessel en Wolters (2017). Zij bespreken daarin ook het fenomeen van de collaborative storytelling: het creëren van een gemeenschappelijk verhaal door mensen die bepaalde ervaringen en inzichten delen. De eigen herinneringen kunnen ondergesneeuwd raken onder het collectieve verhaal. Dat kan zeker het geval zijn wanneer het verhaal decennia later wordt opgeschreven, zoals zowel vader als Ké Starke heeft gedaan. Volgens onderzoek is er het gevaar dat een gerucht steeds verder gaat afwijken van het origineel. ‘Dit is een van de redenen om zeer voorzichtig te zijn met bewijs dat komt van horen zeggen’ (Wessel en Wolters, p.16).
Waarheidsvinding en lijkverbranding
Voor zijn bewijsvoering gebruikte Olinga ook interviews met mensen: eveneens over hun herinneringen aan gebeurtenissen die decennia eerder plaats vonden. Daarbij valt in zijn werkwijze geen systematiek te herkennen. Hij zoekt vooral bevestiging voor reconstructies die hij toch al in zijn hoofd heeft. Hij blijkt zo vooringenomen dan hij aan de zelfs best coulante criteria voor oral history niet weet te voldoen.
De ‘waarheidsvinding’ waar hij zo stoer over doet in zijn boeken zou ook elkaar tegensprekende verhalen kunnen opleveren, of verhalen die zijn reconstructies weerleggen. Maar het tegendeel gebeurt. Als hij ontdekt dat de verschillende verhalen (van vader en Ké Starke aan de ene kant en die van Elly Nannenga-Bremekamp aan de andere kant) tegenstrijdig zijn dan trekt hij werkelijk alles uit de kast. Hij moet de wanhoop nabij zijn als hij suggereert dat vader en Hector misschien wel aan lijkverbranding hebben gedaan (Epiloog, p. 54 ): ‘de vraag was of Hector en Crebas de vijf lichamen ook daadwerkelijk in brand hebben gestoken’ (vet gemarkeerd door mij, AC).
NSB bronnen onmisbaar voor Olinga’s doofpot
Olinga heeft zijn versie van de ‘ware toedracht’ vermoedelijk gevonden op internet, in een stuk over het graf van het gezin Ebels, zie: https://www.tracesofwar.nl/sights/41089/NSB-Graf-Familie-Ebels-Nieuw-Beerta.htm
Hierin staan gegevens over een briefwisseling tussen Loe de Jong en bestuurders uit het Oldambt (terzijde, AC en schreef van mij: hij schrijft overigens aan B&W van Finsterwolde, maar krijgt antwoord van B&W Beerta). Olinga heeft het (onderstaande) stuk integraal opgenomen in zijn boek.
Op 9 november 1981 schrijft Dr. L. de Jong een brief aan B&W van Finsterwolde. ‘In deel 10b van mijn werk " Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" besteed ik aandacht aan de bevrijding o.m. van de provincie Groningen en ik vermeld in dat verband de mij bekende gegevens over het arresteren van "foute" elementen. In dat kader kwam mij een aantekening onder ogen, voorkomend in de gepubliceerde brief van een oud-NSB´er aan zijn kleindochter, geschreven in het jaar 1966 of 1967. De betrokken passage luidt:
"Ze zijn alle dood, dus ik kan nu de namen wel aan je vertellen. Op onze tocht naar een onderduikadres zijn we een dag in zijn huis geweest. Ebels was een rijke Groninger boer uit Finsterwolde, voor zover ik weet neef van de Commissaris van de Koningin in de Provincie Groningen.
Het is op zijn boerderij bij de bevrijding aldus toegegaan. Door de z.g. Binnenlandse Strijdkrachten, hoogste Commandant Prins Bernhard (hij wist natuurlijk ook niet wat voor zootje dat soms was) werd de boerderij omsingeld en in brand gestoken. Wanneer de rook en de vlammen bewoners noodzaakten om naar buiten te komen, werd er op hen geschoten, ze kregen de keus tussen binnen verbrand worden of buiten vermoord. Man, vrouw en een stuk of vier jonge kinderen zijn zo aan hun eind gekomen ".
De Jong schreef: ik heb elders niets over dit gebeuren aangetroffen. Heeft het zich voorgedaan, dan dien ik het in mijn tekst te vermelden, maar het kan zijn dat de briefschrijver een relaas heeft weergegeven dat naar de inhoud schromelijk overdreven was (vet gemarkeerd door mij, AC). Ik zou het bijzonder op prijs stellen wanneer ik door uw bemiddeling nadere gegevens zou mogen ontvangen. Daarbij licht ik u in dat het, zoals uit mijn overige gegevens blijkt, op tal van plaatsen tot excessen is gekomen bij het oppakken van "foute" elementen.’
Op 19 maart 1982 schrijft het college van B&W terug:
‘Naar aanleiding van uw bovenaangehaald schrijven delen wij u mede, dat het hier gaat over het gezin Ebels, indertijd wonende in de gemeente Beerta en wel aan het adres Kroonpolder A 425.
De Duitsers hadden ter bescherming van de aan de andere kant van de Dollard gelegen havenstad Emden luchtafweergeschut opgesteld zowel bij Fiemel (gemeente Termunten) als op de dijk van de Carel Coenraadpolder in gemeente Finsterwolde.
Tijdens de Bevrijdingsdagen werd vanaf deze plaatsen ook geschoten op de bevrijders. Zo werd ook een Poolse tank nabij de boerderij van Ebels onder vuur genomen. Deze tank geraakte in een sloot en werd onbruikbaar.
De vier Polen kwamen uit de tank en toen werd vermoedelijk uit de boerderij of uit het omringende koolzaadveld op hen geschoten. Mede doordat men wist en had gepeild dat in de boerderij een zender van de Duitsers was, ontstaken zij in woede en hebben toen de fam. Ebels die, al in het dorp Drieborg was teneinde te wachten op afvoering weer gelast naar de boerderij terug te gaan.
Daar aangekomen werd de familie tegen de boerderij geplaatst en werden ze doodgeschoten en vervolgens in de boerderij geworpen, die daarna in brand werd gestoken (geschoten).
Overigens wordt opgemerkt, dat de bewuste zender, die contacten onderhield met eerder genoemde afweergeschut, nog maar net 24 uur daarvoor door de terugtrekkende Duitsers in de boerderij van Ebels was geplaatst.
Het voorval vond plaats op 17 april 1945.
Opgemerkt wordt nog, dat de familie bekend stond als sympathiserend met de N.S.B.
N.B. Het bovenstaande is gebaseerd op de lezing van een goed bekend staande Drieborger, waarvan bekend is, dat hij uitstekend geïnformeerd was. Hierbij wordt opgemerkt, dat in de volksmond ook nog andere verhalen de ronde doen.’ Aldus de brief van B & W van de gemeente Beerta.’
‘Ik heb elders niets over dit gebeuren aangetroffen’, die opmerking van De Jong is door mij vet gemarkeerd, omdat een verhaal dat van meerdere kanten komt eerder waar kan zijn, hij twijfelt of dit wel klopt.
Voor ons nu is het moeilijk om in te schatten hoe het is geweest om voor en tijdens WO II actief NSB er te zijn: ‘Echte nationaalsocialisten’ dienden hun ideologie bovendien actief uit te dragen. Daarom droeg menig NSB’er zijn partijspeldje en hing hij propaganda-affiches achter de ramen.’ (Zie I. Tames in:
https://www.nrc.nl/nieuws/2010/12/09/een-nsber-was-niet-grijs-maar-fout-11978278-a1310125).
Olinga geeft een vergelijkbaar beeld van het gezin Ebels-Dijkstra, aan de hand van verhalen van streekgenoten. Misschien is het voor Everhard Ebels en Tetje Dijkstra verschrikkelijk geweest om in die laatste oorlogsdagen te beseffen dat zij na de bevrijding tot de verliezers zouden behoren. Voor hen zou er geen echte vrijheid en vrede komen. Zij zouden sociaal geïsoleerd raken en vervreemd van hun familie, voor zover zij dat niet al waren. Ook voor de toekomst van hun kinderen kunnen zij hebben gevreesd.
Mijn vader gaat kort op de dood van het gezin Ebels-Dijkstra in en noemde het een tragedie. Over hun NSB-lidmaatschap schreef hij niet, wel meer in het algemeen dat je over NSB’ers niet kunt generaliseren. Veel zal inderdaad afhangen van de individuele persoon, er waren grote onderlinge verschillen, ook in daderschap. Iets vergelijkbaars geldt voor verzetsdeelnemers. Maar zelfs een geringe betrokkenheid bij hulp aan de illegaliteit kon je je leven kosten. Door verraad van NSB’ers zijn mensen opgepakt en moesten partners hun geliefde missen, zijn er kinderen zonder vader of moeder opgegroeid. Ook familie en vrienden moesten doorleven na zo’n verlies. Verschrikkelijk: zowel de dood van deze onschuldige mensen als de gevolgen voor de achtergebleven partner, familie, kinderen, vrienden. Mijn ouders en hun Joodse onderduikers zijn vermoedelijk door een NSB’er verraden, net als ds. Ader.
Tot op vandaag hebben familieleden en nakomelingen van NSB’ers last van schaamte. Dit is uiteraard volkomen onterecht. Uit de bovengenoemde brief van een NSB’er spreekt echter geen spijt of schaamte, maar opluchting: hij kan tegen zijn kleindochter eindelijk voluit praten.
Als er bij foute Nederlanders geen bezinning op het eigen handelen in de oorlog heeft plaats gevonden dan komt er soms een soort slachtofferschap omhoog. Zij gaan hun leed sterk overdrijven of veranderen de toedracht. Vermoedelijk het bekendste voorbeeld van een dergelijke mentaliteit is te vinden bij NSB’er en oud-predikant Hendrik Willem van der Vaart Smit (zie: https://westerborkportretten.nl/bronnen/interneringskamp-westerbork-1945-1948). Olinga citeert hem meermalen met opvallende gretigheid en instemming (ten onrechte noemt hij hem steeds: dr. Van der Vaart Smit waar het ds. moet zijn).
Volgens de eerder genoemde briefschrijver zijn Ebels en zijn gezin slachtoffer van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Dat deed het goed in NSB-kringen. Het valt op dat De Jong waarschuwt (door mij ook vet gemarkeerd): ‘het kan zijn dat de briefschrijver een relaas heeft weergegeven dat naar de inhoud schromelijk overdreven was’.
Deze waarschuwing is door Olinga genegeerd. Hij geeft nergens blijk van zelfs maar enige aarzeling als hij het verhaal van deze NSB’er verder uitwerkt. Hij schrijft onomwonden dat deze versie van de toedracht rond de tragische dood van het gezin Ebels-Dijkstra hem niet meer los laat. Hier heeft Olinga het plot te pakken voor De Doofpotbewakers.
Het gemak waarmee hij afgaat op informatie uit de NSB-hoek blijkt ook uit een ander voorbeeld tekstje van de eerdergenoemde Van der Vaart Smit. Olinga negeert dat deze man na de oorlog een zekere faam heeft opgebouwd als onbetrouwbare informant. Hij citeert de volledige tekst over (…) ‘de verbranding van de boerderij en haar bewoners te Nieuw Beerta. Deze landbouwer heette Everhardus Ebels, een goede en gezien boer’ (…) een horde minderwaardig volk drong zijn huis binnen (…). ‘Getuigen zijn (…) alle inwoners van Nieuw Beerta. Ik noem in het bijzonder Jan Tijdens, landbouwer te Nieuw Beerta’.
Wie - net als Olinga zelf trouwens - op de hoogte is van de geografie van de streek en van de oorlogssituatie rond 17 april 1945 is onmiddellijk duidelijk dat dit nooit kan kloppen. Allereerst omdat de boerderij op de Kroonpolder lag en niet in Nieuw Beerta. Verder was de hele streek verlaten, iedereen was gevlucht, alleen op de boerderij van Ebels op de Kroonpolder waren nog mensen. Een ‘horde minderwaardig volk’ was wellicht daar aanwezig: de 150 NSB’ers (als ik afga op vaders levensverhaal).
Een held met kippenvel
De vondst van deze tekst bezorgt Olinga ‘kippenvel, ondanks de hitte van de dag’. Niet omdat het een dubieuze bron is, maar omdat die tekst als het ware bij het NIOD op hem heeft liggen wachten. Na allerlei omwegen belandt hij voor een interview bij een kleinzoon van de genoemde Jan (Jacob) Tijdens (‘landbouwer te Nieuw Beerta’): Tjark Eltjo. In het interview weerlegt deze Tijdens het bovenstaande verhaal: ‘onzin, zo’n boerderij stond niet meteen in brand. Het gezin Ebels had daarom makkelijk kunnen vluchten’. Hij vertelt de toedracht zoals die hierboven is beschreven (in de paragraaf: De Poolse geallieerden en de executie van het gezin Ebels-Dijkstra). Tijdens vertelt waarom de getuigenverklaring niet kan kloppen ‘omdat hij niet in Drieborg woonde, maar in dit huis’ (i.c.: in de villa in Nieuw Beerta, het gaat om J.J. Tijdens, de buurman van mijn ouders toen zij op de boerderij Ebelsheerd woonden). Deze jongere Tijdens heeft Olinga verzocht om het tekstje van Van der Vaart Smit uit zijn boek weg te laten, maar die waant zich een held als hij standvastig laat weten dat niet te zullen doen, natuurlijk komt die tekst in zijn boek.
Ik kan me voorstellen dat Tijdens het net iets anders vroeg, bijvoorbeeld omdat in die tekst nogal wat onzin staat. Het is vreemd dat Olinga zo emotioneel doet (met kippenvel en al) over de vondst van die tekst op het NIOD en dat hij alles, inclusief de (ook geografische) onwaarschijnlijkheden vrijwel integraal citeert.
Eveneens opmerkelijk is dat Olinga informatie uit het boek van Strating niet noemt, met de toedracht zoals die door de Poolse militairen zelf is doorgegeven. Olinga interviewde Strating meerder malen en het boek staat als bron tussen zijn literatuur. Het is ook historisch gezien onlogisch dat Olinga zich voor zijn doofpotverhaal baseert op een zwakke bewijsvoering en ongecontroleerde bronnen uit de NSB hoek (over het onkritisch gebruik van NSB bronnen zie eveneens I. Tames in:
https://www.nrc.nl/nieuws/2010/12/09/een-nsber-was-niet-grijs-maar-fout-11978278-a1310125 ).
De BS komen in het relaas van Van der Vaart Smit niet voor, de daders zijn ‘een ‘horde minderwaardig volk’. Deze lezing lijkt wel wat op het verhaal van Ké Starke die meende dat communisten de daders waren. Olinga koerst echter op de eerste versie die op internet staat bij het verhaal over het graf van het gezin Ebels-Dijkstra (zie hierboven): dan zijn de daders mannen van de BS, zij hebben als een geheime kring van ‘ingewijden’ levenslang en tot op hun sterfbed de doofpot weten te bewaken.
De daders volgens Olinga: mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten
‘Al heel spoedig na de aftocht der Duitsers kwam de Ordedienst in werking. Onder leiding van dr. J.H. Hommes, de plaatselijke commandant der binnenlandse strijdkrachten, namen de “Ondergrondsen” dadelijk de handhaving van de orde en de rust ter hand, werden onmiddellijk de N.S.B.ers en de andere landverraders opgehaald en in verzekerde bewaring gesteld en in samenwerking met inmiddels ook verschenen hogere “Militaire Gezag” werden de nodige maatregelen genomen om het openbare leven in rustige banen te houden, alle diensten te laten functioneren en de bevrijdingsvreugde te behoeden voor al te hevige uitbarstingen. Er is daardoor in die dagen voortreffelijk werk verricht.’ (Citaat afkomstig van:
https://www.winschoterarchief.nl/cat-bevrijding-van-winschoten-15-april-1945/winschoten-tweede-wereldoorlog/)
Dergelijke reële en positieve informatie over de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Groningen is niet in de boeken van Olinga te vinden. Zijn informatie is uiterst summier en gekleurd, terwijl hij - nogmaals - het boek van Strating kent. Ook Strating beschrijft de ontwikkelingen in de buitengewoon chaotische overgangsperiode van vlak voor en vlak na de bevrijding in de provincie Groningen. We kunnen ons dat niet meer voorstellen: mensen waren eindelijk bevrijd van hun angst voor de Duitse bezetter, verzetsmensen al helemaal net als de (Joodse) onderduikers. Wie NSB’er was geweest had behoord tot de onderdrukker, de vijand. In de provincie Groningen wijst niets op eigenrichting. Met waardering schrijft Strating hoe de BS in deze provincie eraan heeft bijgedragen dat ‘lynchpartijen en wraakacties nagenoeg zijn uitgebleven’ (Strating, p 160). Dat is wat mijn vader onbedoeld vanuit eigen ervaring bevestigde toen hij de (bovengenoemde) villa van Jan Jacob Tijdens wist te sparen van brandstichting door de arrestatie van NSB’ers. Of hij toen al lid was van de BS weet ik niet. Hij schreef later in een brief aan een vriend uit het Oldambt dat hij dit deed als oud-militair.
Olinga scheept zijn lezers af met een anekdotisch verhaal waaruit de lezers wel moeten concluderen dat het bij de BS allemaal niets voorstelde. Hem is er veel aangelegen om de BS negatief neer te zetten. Wil hij met terugwerkende kracht iets doen aan de frustraties van zijn vader die door de BS bedankt is voor zijn diensten? In het boek staat de toedracht beschreven.
Waar Olinga uitgebreid citeert uit teksten als van de eerdergenoemde NSB’er Van der Vaart Smit en ruimschoots uit passages uit vaders levensverhaal is het opvallend dat hij zo weinig inzicht geeft in het verslag van de BS over de dood van het gezin Ebels-Dijkstra. Het is op grond van bijvoorbeeld een letterlijk citaat uit dat verslag niet duidelijk of het verslag ook gaat over betrokkenheid van de BS bij de arrestatie op de boerderij van het gezin Ebels-Dijkstra en van de (volgens mijn vader) 150 NSB’ers. Ook blijft het onduidelijk of de BS een rol kan hebben gespeeld bij het (helpen) bewaken van de gearresteerden.
Wie waren lid van de BS in het Oldambt?
Feitelijke gegevens over de gang van zaken in het Oldambt aan het einde van de oorlog zijn ook historisch gezien relevant. Over de rekrutering van de BS in het Oldambt bevatten de boeken van Olinga geen gegevens. Zijn het voormalige verzetsmensen en wellicht ook oud-militairen? Op internet zijn over het verzet en de BS in de regio Oldambt deze drie verzetsstrijders uit Nieuweschans te vinden: Wiegers, Dresselhuis en Driegen. C.G. Wiegers werd in 1944 aangesteld als Compagnies –Commandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten voor het Oldambt. Op 20 februari 1945 is hij door de SD (Sicherheits Dienst) opgepakt en naar het Scholtenhuis in Groningen gebracht. Op 8 april 1945 is hij met negen medegevangenen door de SD in de bossen van Anloo met een nekschot vermoord.
C.G. Wiegers is na de oorlog met militaire eer begraven op de Zuiderbegraafplaats in Groningen (https://www.marechausseesporen.nl/pagina_album_wiegers.htm). Wiegers, Dresselhuis en Driegen komen zijdelings voor in de boeken van Olinga: hij reduceert hem tot figuranten van de doofpot, mannen voor wie de ‘ingewijden’ na hun dood zouden opkomen. Dat woord is in zijn boeken uiterst belangrijk (en hij ontleende die term vermoedelijk aan een tekst op internet:
https://www.nazatendevries.nl/Artikelen%20en%20Colums/WO%20II/Een%20grens%20we).
Een ingewijde met een alibi
Waren het wel ‘ingewijden’: een verbond van mannen die elkaar door en door kenden, loyaal aan elkaar? Het lijkt mij niet aannemelijk. Mensen hielden de groep van wie ze wisten dat ze ook in de illegaliteit zaten bewust klein, om bij verraad geen risico’s te lopen. Iemand als O.C. Mellema was een rechtschapen man, maar geen verzetsdeelnemer. Mellema zou sinds 16 april 1945 commandant van de BS zijn. Olinga schrijft dat hij een lijst van de BS heeft gezien. Volgens Olinga trad vader al vroeg toe tot de gelederen van de BS, maar hij noemt geen datum. Ook leren we dat vader een ‘alibi’ had op 17 april (de dag waarop het gezin ED de dood vond): toen schuilde hij met moeder en mij voor het oorlogsgeweld in een kelder in Beerta.
Vader schreef zelf in zijn levensverhaal dat hij na de oorlog met onder andere Henk Noteboom ingedeeld was bij de BS. Zij moesten ook op patrouille. Toen zagen zij de ellende nog eens van dichtbij: het Oldambt was zwaar getroffen door de gevechten tussen de Poolse en Canadese geallieerden en de Duitsers. Van deze beschrijving verbindt Olinga in zijn boek stukken met een ander citaat uit vaders brontekst. Door aldus de tekstdelen te ‘plakken en te knippen’ (opnieuw: te manipuleren dus) wekt de gepensioneerde rechercheur de suggestie dat vader het heeft over de situatie op de boerderij van Ebels. Zo fabriceert Olinga een stukje met bewijs van vaders betrokkenheid als ‘ingewijde’ man van de BS ‘die meer wist’.
In deel I beseft Olinga toch ook dat hij weinig concrete bewijzen in handen heeft. Hij moet treurig constateren ‘De ingewijden hadden me dat kunnen vertellen. En het moet gezegd worden dat het dit kleine groepje ingewijden is gelukt om de geheimen van de Kroonpolder aan niemand prijs te geven’ (p. 205).
Beschuldigingen van moord en van medeplichtigheid
In de Epiloog (deel II) klaart de stemming van Olinga op. Al in het begin stelt hij dat de BS opzettelijk een fakeverhaal in omloop brengen, dat is uitgegroeid tot het executieverhaal en dat moet voorzien in de dekmantel van de doofpotbewakers. Hij zet meteen vol in met zeer ernstige beschuldigingen van moord en van medeplichtigheid aan het adres van de BS zonder enig feitelijk bewijs. Ik heb niet kunnen ontdekken welke namen nog meer vallen behalve die van vader (medeplichtige, heeft gezwegen) en O.C. Mellema (dader, heeft ook gezwegen). In zijn reconstructie ontbreken concrete gegevens over leden van de lokale BS en hun mogelijke rol bij de arrestatie van gezin Ebels-Dijkstra en van de NSB’ers die op de boerderij zouden zijn geweest. Onduidelijk is ook wie als bewoners uit de omgeving getuigen kunnen zijn geweest, bijvoorbeeld van het verblijf van de arrestanten in Drieborg. Getuigen van de dood van het gezin waren er vermoedelijk niet uit de omgeving: er was niemand meer op de Kroonpolder.
Het zwijgen (nogmaals) van mijn vader voldoet voor Olinga als krachtig bewijs: ‘Indien Crebas in die april dagen had verteld wat hij 55 jaar later zou schrijven zou dit boek nooit geschreven zijn en zou het leven voor een aantal BS’ ers er heel anders hebben uitgezien’. (Epiloog, p. 53). Waarover zou vader hebben moeten spreken? Olinga neemt in zijn boeken allerlei rollen aan, hij is nu eens een gepensioneerd rechercheur dan weer een hobby historicus, maar hier ontpopt hij zich onverwacht als een soort wildwest rechter die mensen willekeurig aan de schandpaal nagelt. Kijk dit zijn de daders: de mannen van de BS. En dat wist vader, aldus Olinga.
Zwijgzaamheid als bewijs van medeplichtigheid (I)
Olinga beticht vader van een vorm van indirecte medeplichtigheid: hij Wist maar hij Zweeg. En dat had hij Niet Moeten Doen. Hij straft hem af. In deel II citeert hij uitvoerig uit vaders levensverhaal (zie de Epiloog, p. 52/ 53 en zie: Samenvatting levensverhaal). In dit citaat schrijft vader Koerts en het moet Loerts zijn. Olinga zet in het citaat ‘(sic; hij zal Loerts hebben bedoeld)’ (blijmoedig stapt Olinga hier in de valkuil van een ouderwetse schoolmeester).
Na dit uitgebreide citaat uit vaders levensverhaal vervolgt hij: ‘dat hij zijn verhaal in 2010 vrijmoedig opschreef, valt te begrijpen. Het was al weer 65 jaar geleden en hoe had hij kunnen weten dat er alsnog een onderzoek zou worden ingesteld? Hoe had Crebas kunnen weten dat er ooit nog eens een boek over zou worden geschreven, een boek dat veel los zou maken? Hoe had hij kunnen weten dat zijn woorden ooit nog eens naast die van Ké Starke zouden worden gelegd? Dat hij vele jaren later het verraad van de NSB-er Ebels schromelijk heeft overdreven - de Polen hadden in de Kroonpolder immers geen man verloren - moet misschien beschouwd worden als een legitimatie voor wat hij in de aprildagen van 1945 in opdracht heeft moeten doen. Dat Crebas dat als lid van de BS heeft gedaan blijkt niet alleen uit de ledenlijst van de BS van Beerta, ook uit wat hij in zijn levensverhaal schreef: ‘Toen de zaak een beetje tot rust kwam en de oorlog afgelopen was, werd ik met Henk Noteboom ingedeeld bij de B.S (Binnenlandse Strijdkrachten).’ (‘legitimatie’ is vet gemarkeerd door mij, AC).
Dit is een passage waarin Olinga citaten die in vaders levensverhaal ver uit elkaar staan ‘plakt en knipt’. Hij manipuleert (opnieuw) de brontekst en wil zo aannemelijk maken dat vader zo’n ‘legitimatie’ nodig had omdat hij ‘iets’ in opdracht van de BS moest doen. Welbewust creëert de gepensioneerde rechercheur een sfeer van daderbetrokkenheid rond mijn vader. Voor hem geen verzachtende omstandigheden of begripvolle woorden zoals voor Ké Starke, die nu eenmaal zo oud was dat haar geheugen vast niet meer zo goed was.
Verbijsterend is het om te constateren hoe onnauwkeurig Olinga is en hoe slecht het met zijn geheugen gesteld is: op p. 52 is het 65 jaar geleden dat vader iets vrijmoedig opschreef en op de volgende p. 53 schrijft Olinga dat Crebas het 55 jaar geleden opschreef.
Plunderend en blunderend sprokkelt Olinga zijn bewijzen bij elkaar
Plunderend en blunderend sprokkelt Olinga zijn bewijzen bij elkaar. Plunderend: door het uitgebreid citeren en vervormen van citaten, zie de voorbeelden in de vorige paragraaf. Blunderend vanwege zijn missers op sociaal gebied. Als een varken op zoek naar truffels steekt hij zijn neus in menselijke verhoudingen om daar bewijzen in te vinden. Het maakt bepaalde passages in zijn boeken hilarisch als het niet ook zo treurig zou zijn en het onderwerp zo ernstig. Ik geef enkele voorbeelden.
Olinga schrijft (Epiloog, p. 53) ‘Indien Crebas in die aprildagen had verteld wat hij 55 jaar later zou schrijven, zou dit boek nooit zijn geschreven – en zou het leven van een aantal BS-ers er heel anders hebben uitgezien’. Ik heb dit eerder geciteerd. In een ander verband vindt Olinga hiervoor een bewijs: ‘Dat Crebas zijn mond heeft gehouden blijkt uit het dagboek van mw. Nannenga waarin niets over een reactie van Crebas is te vinden.’
Maar wat bewijst dit? Een dagboek is toch geen bandrecorder die alle gesprekken opneemt? Het is dus mogelijk dat zij er over hadden gesproken en dat mw. Nannenga het niet op schreef in haar dagboek. Aannemelijker is dat ze er over zwegen: in de familie was de schaamte over het gezin Ebels-Dijkstra groot. Dit wist ook vader.
Behalve dat deze bewijsvoering aan alle kanten rammelt blijkt ook hieruit dat Olinga in zwijgzaamheid een belangrijk bewijs ziet. Het is een van de voorbeelden van zijn duiding in termen van misdaad. Hoe is een verdediging mogelijk tegen zulke aantijgingen van daderbetrokkenheid: hoe bewijs je dat dit uit de lucht gegrepen is? Ik kom hierop terug.
Onderling vertrouwen luisterde nauw
Een vertrouwensband is onmisbaar voor een open gesprek over het uiterst moeilijke onderwerp: de onverwachte en gewelddadige dood van de neef van mw. Nannenga, zijn vrouw en hun drie kinderen. Ik denk dat er veel afstand tussen hen bestond. Mijn ouders zullen zo vanaf 1944 zeker op hun hoede zijn geweest tegenover de tante van een beruchte NSB er, in de tijd dat zij onderduikers hadden. Waar Olinga haar portretteert (via een citaat uit haar dagboek) als een hartelijke vrouw die het betreurde dat ze geen afscheid kon nemen van ‘Johannes en Christien’ (moeder komt zonder introductie uit de lucht vallen) valt het mij op dat ze het niet heeft over hun pasgeboren baby: dat zou je toch op zijn minst verwachten bij een vrouw met aandacht voor de mensen om haar heen. Ze schrijft ook niet over de vlucht van Johannes en Christien met baby voor het dreigende oorlogsgeweld. Nu lijkt het grootste probleem dat mw. Nannenga geen afscheid had kunnen nemen.
Als het gaat om het contact tussen vader en mw. Nannenga vroeg ik me regelmatig af of Olinga wel helder voor ogen staat dat er twee boerderijen zijn die (kennelijk) verbonden zijn met de naam van mw. Nannenga: boerderij Ebelsheerd (zie de foto bij Levensverhaal, samenvatting en zie hieronder de internetlink bij de literatuur) en een ander bedrijf daar in de buurt (zie de foto voorin De Epiloog). Voor O is deze locatie belangrijk omdat vader mw. Nanninga op 26 april daar voor het eerst weer ontmoette (kennelijk na onze vlucht voor het oorlogsgeweld naar Beerta). Daar was mw. Nannenga niet heen gevlucht (anders hadden we het wel gelezen bij oma Crébas, zij schreef iets over de mensen die zij kende die daar ook waren, zoals vader en moeder met mij). mw. Nannenga kon onmogelijk ook nog hebben gewoond op de Ebelsheerd in de periode 1944-1945 (er woonden al twee gezinnen, op een gegeven moment ook de beide onderduikers en later weer anderen).
Zwijgzaamheid als bewijs van medeplichtigheid (II)
Olinga meent dat (eveneens op p. 52, Epiloog): vader in een lastige positie moet hebben gezeten omdat hij het verdriet van mw. Nannenga zag. Een ‘lastige positie’: niet vanwege dat verdriet. Nee: Olinga wil suggereren dat vader in contact met mw. Nannenga in een spagaat zat, met aan de ene kant het contact met zijn werkgeefster en aan de andere kant zijn Geheim vanwege zijn betrokkenheid bij de doofpot. Vader als iemand die misschien zelfs wel lijken heeft verbrand als lid van de BS, in opdracht van de andere ‘doofpotbewakers’. Als vader naast bedrijfsleider van Ebelsheerd ook bedrijfsleider wordt van de boerderij Jacob Sijpkensheerd ontgaat het Olinga dat hij een half jaar lang beide functies heeft gecombineerd. Hij schrijft dat vader misschien niet ‘vlucht’ voor zijn werkgeefster, ‘maar dat dit hem wel goed uitkwam’. Een vlucht waarbij hij nog een half jaar bleef als haar bedrijfsleider. Waar gaat dit over, behalve over een ijdele poging van Olinga om vader iets van die sfeer van medeplichtigheid mee te geven?
Zwijgzaamheid als bewijs van medeplichtigheid (III)
Zwijgzaamheid over Het Geheim: dat is de ‘doofpot’ en daarmee is zwijgzaamheid volgens Olinga een belangrijk bewijs voor daderschap of medeplichtigheid. Vader was volgens zijn reconstructie medeplichtig aan de dood van dit gezin, als lid van de BS. Deze zwijgzaamheid komt volgens Olinga ook door de volksaard, hij behoorde tot de Reiderlanders die ‘achter hun weinige woorden veel verborgen hebben weten te houden’ (dl. I p. 224). Maar ondanks hun zwijgzame aard zouden vader en buurman Jan Jacob Tijdens (mogelijk voormalig NSB’er en vriend van Everhard Ebels) een vertrouwelijk gesprek hebben gehad over de dood van het gezin Ebels-Dijkstra (dl I p. 224, cursief van hem): ‘Het lijkt me bijna uitgesloten dat Jan Jacob Tijdens niet met Johannes Adamus Crebas over het dramain de Kroonpolder heeft gesproken’. Olinga denkt dat zo’n gesprek heeft plaats gevonden omdat vader al snel betrokken was bij het opruimen op de boerderij van Ebels.
Wat moeten we ons voorstellen bij deze bewijsvoering? Er zijn twee elkaar uitsluitende mogelijkheden. Of deze Tijdens was ook een ‘ingewijde’ die daardoor op vertrouwelijke voet stond met een van de betrokkenen bij de ‘hete misdrijfsporen’ (i.c. mijn vader). Niet zo logisch toch, gelet op zijn vroegere vriendschap met de gedode Everhard Ebels.
Maar ook andersom geredeneerd is de voorstelling van zaken van Olinga onhoudbaar, want dan zouden mijn ouders vertrouwelijk omgaan met NSB’ers, ook al hadden zij onderduikers, waren zij bang geweest voor verraad en zijn zij daadwerkelijk verraden: hoogstwaarschijnlijk door iemand uit NSB-kringen.
Net als uit het voorbeeld van het contact met mw. Nannenga blijkt ook hier dat Olinga weinig blijk geeft van inzicht in de onderlinge verhoudingen na de oorlog. Er zullen grote individuele verschillen zijn geweest in de mate waarin mensen met ervaringen in de illegaliteit vijandig tegenover (voormalige) NSB’ers stonden, maar zo persoonlijk zal het contact niet zijn geweest tussen vader en Tijdens dat zij vlak na de dood van het gezin Ebels-Dijkstra hier vertrouwelijk over konden spreken.
Conclusies: historisch onderzoek en juridische bewijsvoering
Boeken over de Tweede wereldoorlog liggen goed in de markt. Ook voor lezers die zich niet speciaal interesseren voor de onthulling van de Geheimen van de Ingewijde Doofpotbewakers kunnen Olinga’s boeken om die reden toch aantrekkelijk zijn. Alleen al daarom is het van belang dat de weergave van de geschiedenis juist is. In dit stuk heb ik mijn bevindingen over de boeken tegen het licht gehouden, vooral gelet op het levensverhaal van mijn vader als een uiterst belangrijke bron voor van Olinga. Om die reden ben ik dit stuk begonnen met de paragraaf:Levensverhaal Johannes Adamus Crébas periode 1944 – 1945.
Uit de manier waarop Olinga is omgesprongen met dit levensverhaal kreeg ik al snel de indruk dat de boeken als historische bron niet erg betrouwbaar zijn. Hoewel het niet mijn bedoeling was om zelf studie te maken van dit onderwerp haalde ik er enkele internetbronnen en literatuur bij, verwijzingen staan in de voorgaande paragrafen. Gebleken is dat er voor de reconstructies van Olinga geen bewijzen te vinden zijn, die berusten op historische feiten.
De aanleiding van de boeken van Olinga is een tragedie die mensen niet meer loslaat als zij er eenmaal over hebben gehoord. Een paragraaf gaat kort over wat bekend is over de toedracht: De Poolse geallieerden en de executie van het gezin Ebels-Dijkstra. Ik heb de gegevens ontleend aan het boek van Henk Strating (opgenomen in het lijstje met bronnen en literatuur).
Na de dood van het gezin Ebels-Dijkstra hebben meerdere hevige branden gewoed op hun boerderij. Voor de reconstructie van de gebeurtenissen en de bewijsvoering veroorzaakt dit grote problemen, zo blijkt uit de boeken van Olinga en de manier waarop hij mijn vaders levensverhaal heeft gebruikt als bron, zie hierover: De branden op de Kroonpolder en stoffelijke resten op de boerderij van Ebels. De meest betrouwbare informatie ontleent Olinga aan een dagboek van de naaste familieleden die de stoffelijke resten hebben gevonden en geborgen op 26 april 1945. Het gezin is gedood op 17 april en de tijdspanne tussen deze twee data leidt bij Olinga tot wilde speculaties. Olinga schuwt een frauduleus omgaan met vaders levensverhaal niet: zo wil hij bewijzen over daderbetrokkenheid van vader kracht bij zetten. Desondanks staat Olinga met lege handen. Vader schreef zijn herinneringen zo’n zestig jaar later. Uit onderzoek naar het geheugen van getuigen blijkt dat het onvollediger wordt naarmate de tijd verstrijkt. Ook meent Olinga een bewijs te zien in de overeenkomsten tussen vaders weergave en die in een dagboek van Ké Starke. Ook zij schreef het decennia later. Dit is eerder een bewijs dat zij geen feiten beschreven, maar dat er een vorm van collaborative storytelling is ontstaan. Dit is uit onderzoek bekend. Mensen creëren een gemeenschappelijk verhaal, eigen herinneringen raken daarin ondergesneeuwd. Dit kan hier gebeurd zijn: vader en Ké Starke waren jarenlang met elkaar bevriend. Aan hun schriftelijke weergaven kan ook om die reden geen enkele bewijskracht ontleend worden.
De oorsprong van het verhaal over De Doofpotbewakers is te vinden op een site op internet, dit is door mij besproken in de paragraaf: NSB bronnen onmisbaar voor Olinga’s doofpot. Historisch gezien gaat het om volstrekt onbetrouwbare bronnen, zo blijkt bij nadere beschouwing. Olinga heeft signalen hieromtrent (onder andere van Loe de Jong) genegeerd.
In kringen van oud-NSB’ers is er veel gelegen aan negatieve beeldvorming over de BS en dat blijkt ook uit een van die bronnen. Olinga gaat hier in mee, zo is door mij besproken in De daders volgens Olinga: mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij zet de BS negatief neer met een anekdotisch verhaal. Hij geeft echter geen concrete historische details over de BS in het Oldambt, ook gelet op hun daderbetrokkenheid bij de dood van het gezin Ebels-Dijkstra.
Belangrijke bewijzen voor betrokkenheid bij de ‘bewakers’, ‘de ingewijden’ zoals Olinga hen schetst hebben (uiteraard) te maken met het (levenslang) zwijgen: de doofpot in optima forma, de clou van de cold case voor de gepensioneerde rechercheur. Enkele voorbeelden die betrekking hebben op bewijzen tegen vader als de medeplichtige die weet te zwijgen staan in de paragraaf Plunderend en blunderend sprokkelt Olinga zijn bewijzen bij elkaar. Olinga construeert bewijzen uit gesprekken die in april 1945 onmogelijk gevoerd kunnen zijn, ook nog eens omdat de hoofdpersonen mensen zijn die in de oorlog in verschillende werelden leefden, al waren zij elkaars buren: mijn ouders die in de illegaliteit hadden gezeten en hun buren met NSB-connecties. Vandaar mijn typering: ‘blunderen’.
In deze benadering gaat Olinga af op inschattingen in de psychosociale sfeer. Omdat hij weinig inzicht heeft in de onderlinge verhoudingen in die tijd kloppen zijn reconstructies niet en daarmee faalt zijn bewijsvoering. Het luisterde nauw met wie je vertrouwelijk was en met wie niet. In vaders levensverhaal staan de namen van hun vrienden in het Oldambt, ook na hun verhuizing naar de Noordoostpolder zijn die vriendschappen gebleven. Ik heb die bewust opgenomen, want wij hebben contact met hen als nazaten geërfd. Zelfs als we hun nazaten niet persoonlijk kennen: je weet dat je van elkaar op aan kunt. Zo lang na de oorlog leeft dit nog.
Olinga’s gebrek aan sociale gevoeligheid blijkt ook uit zijn gekleurde weergave van de mensen die hij interviewt of van wie hij dagboeken of levensverhalen mag raadplegen. Sentimentele en vleiende uitweidingen over de hartelijke mw. Nannenga, verbaal afstraffen van de ander, zoals mijn vader die ‘sic’ toegebeten krijgt als hij de naam Loerts (Koerts) verkeerd heeft (vader woonde toen al zo’n zestig jaar in de Noordoostpolder). Olinga is begripvol over geheugenverlies bij een gewaardeerde informant zoals Ké Starke, vader probeert hij te vernederen en maakt hij zich ten koste van hem groot. Waarbij ik het niet kan laten om (nogmaals) aan te tekenen dat hij het presteert om op de ene bladzijde mijn vader een andere leeftijd te geven dan op de volgende pagina.
Het ‘plunderen’ van het levensverhaal is door mij aldus getypeerd omdat Olinga die brontekst ‘gebruikt’ door kleine, maar gewenste veranderingen in citaten aan te brengen. Ook trekt hij passages samen waardoor de betekenis anders wordt. Verder ‘projecteert’ hij in het levensverhaal een zelf verzonnen constructie over vaders daderbetrokkenheid (vooral als lid van de BS): hij suggereert dat hij daaruit citeert terwijl dit niet het geval is. Deze werkwijze lijkt mij frauduleus. In de wetenschap zou dit een onmiddellijk ontslag betekenen.
Maar het grote probleem is natuurlijk dat vaders levensverhaal onmogelijk bewijzen kan bevatten omdat hij het decennia later opschreef. Iets vergelijkbaars geldt voor de interviews van Olinga over de gebeurtenissen rond 17 april in de Kroonpolder. Voor iedereen: jong of oud: het is allemaal heel lang geleden gebeurd, het zijn verhalen uit overlevering. Verder stuurt Olinga te vaak aan op ondersteuning voor zijn reconstructies over de ‘ware toedracht’, hierdoor kunnen de interviews ook de best soepele toetssteen van de criteria van oral history niet doostaan. Pagina’s lang gaat het door met associatieve uitweidingen, meanderende beschrijvingen, koffiedrinkende oude mannetjes met oorlogsarchieven en fietstochtjes met overpeinzingen. Zo kom je nog eens ergens als gepensioneerde rechercheur. De vraag is wel: waar? Regelmatig had ik als lezer zoveel moeite om de rode draad krachtig vast te houden - dat die brak. Ik dwaalde af. Als historische bronnen zou ik de boeken aan niemand aanraden. Olinga heeft een berg werk verzet, maar wat je eraan overhoudt is ook een berg werk: om uit te pluizen wat feit kan zijn en wat fictie.
Als getuigenverklaringen vanuit juridisch perspectief zijn de levensverhalen en interviews volstrekt onbruikbaar, zoals ik ook aan de hand van een enkele bron heb beschreven (zie bij de literatuur: Jelicic, M. en H.L.G.J. Merckelbach (2009) en Wessel, I. en G. Wolters (2017).
Dit brengt me op het andere perspectief voor een beoordeling van de boeken van Olinga: de suggestie dat het zou gaan om een een cold case, als ware het een Tweede wereldoorlog detective. Hier past een framing in de taal van detectives bij en van het misdaadonderzoek. Die is dan ook volop aanwezig. Iemand heeft ‘een alibi’, er is een ‘plaats van delict’, de dood van het gezin betrof een ‘liquidatie’. Het is suggestief en dwingend. Voor de (vermeende) doofpot bewakers is er geen ontsnappen aan, zo hebben we gezien. Wie zwijgt heeft een geheim, dan heb je iets te verbergen. Misschien niet als dader, dan wel als medeplichtige, omdat je meer weet. Over vader, ik citeerde het al in de Inleiding schrijft Olinga zoiets als: had hij maar zijn mond open gedaan. Maar ja, waarover eigenlijk?
Het boek De Doofpotbewakers met de bijbehorende Epiloog zou je kunnen zien als een soort omgekeerde detective. Net als bij een gewone detective is er een moord gepleegd en kennen we de slachtoffers al aan het begin van het boek. Maar anders dan gebruikelijk onthult de auteur meteen al via de titel dat er geheime daders zijn en hij weet wie: zij zijn de ‘doofpotbewakers’. Bij lezing blijkt dat zij als personages kwetsbaar zijn door die framing in de sfeer van misdaad. Er is geen ontsnappen aan. Zij zijn overgeleverd aan de rechercheur-auteur die hen met zoveel gretigheid veroordeelt dat hij zelfs bereid is om zinnen uit een brontekst te veranderen, zie hierboven.
Hierboven heb ik eveneens belicht dat Olinga zwijgen als bewijs behandelt en dat deze bewijsvoering faalt vanwege zijn onvermogen om de sociale verhoudingen na de oorlog goed in te schatten. Een benadering van ‘zwijgen’ is vanuit juridisch perspectief echter nog opmerkelijker, want hoe kan (of mag) dit gelden als een bewijs wanneer je de verdachte niet meer kunt ondervragen: want die is dood. Het is opmerkelijk dat Olinga als rechercheur zeer ernstige beschuldigingen doet aan het adres van mannen die niet meer in leven zijn en zich niet kunnen verdedigen. Hij negeert dat hij over gaat tot een veroordeling zonder gerechtelijk proces. Als een soort wildwest rechter nagelt hij mensen hoogstpersoonlijk aan de schandpaal: zonder feitelijke bewijzen en zonder juridische procedure maakt hij korte metten met ‘zijn’ verdachten. Hij weet wie de daders zijn, de moordenaars of medeplichtigen van een moord op het gezin Ebels-Dijkstra.
Maar welbeschouwd zou bij een juridisch proces blijken dat de bewijsvoering van Olinga over dat zwijgen niet houdbaar is. Zijn argumentatie is hol, zie bijvoorbeeld vaders zwijgen tegenover mw. Nannenga of juist het spreken met J.J. Tijdens. Er zijn dan ook geen tegenbewijzen nodig. Ook een advocaat zou overbodig zijn: er is niets aan de hand. Als vader elders verblijft met moeder en mij (als baby) dan is dat geen ‘alibi’: dan is hij gewoon op die plaats. We volgen Olinga dus niet bij de ontknoping van een ‘geheim’ van ‘ingewijde doofpotbewakers’.
De titel De Doofpotbewakers is bij nader inzien nogal verhullend en dat is vast niet zonder reden. Het lijkt mij ondenkbaar dat de Stichting t Grunneger Bouk de boeken van Olinga zou hebben gepubliceerd als op de omslag onomwonden zoiets had gestaan als ‘O.C. Mellema en J.A. Crebas, moordenaar, medeplichtige’ met als ondertitel: ‘Zij deelden als ingewijden een geheim over een moord, samen met andere leden van de BS’. Want dit is aan de hand met Olinga: hij heeft de mannen van de BS die in april 1945 mee hebben geholpen met het opruimen van het puin van de verbrande boerderij van Everhard Ebels en Tetje Dijkstra zonder steekhoudende bewijsvoering en zonder juridische procedure veroordeeld. Dit is niets minder dan laster en smaad.
De conclusie is dat er geen cold case is: de doofpot is leeg, er is hooguit nog een walm van de gebakken lucht van een man die in de Epiloog over zichzelf schrijft: ‘hoe had Crebas kunnen weten dat er ooit nog eens een boek over zou worden geschreven, een boek dat veel los zou maken?’
Inderdaad: een boek, twee boeken zelfs die veel los maken, ook bij mij. Niet omdat ze zo goed zijn, maar omdat ze een onverantwoord zwakke basis hebben, of we er nu naar kijken vanuit historisch perspectief, vanuit een juridische optiek of - en vooral dat is belangrijk -: vanuit respect voor de generaties voor ons die zich tijdens de oorlog en vlak daarna hebben ingezet voor onze vrijheid en voor onze menselijke waardigheid.
Nawoord en dank
De Kroonpolder bij avond (juni 2021) Foto Saske Ebbens.
Naar aanleiding van de boeken van Olinga heb ik me opnieuw verdiept in de tijd rond mijn geboorte. Het toeval wil dat ik ben geboren op een boerderij die in zijn boeken een rol speelt: de Ebelsheerd, op 24 maart 1945. Moeder Christien van Laar heeft samen met vader in de verzetsgroep rond dominee Ader gezeten. Na de oorlog was zij lid van de gemeenteraad van Nieuw Beerta. Net als met vader heeft zij zich later in de Noordoostpolder ingezet voor de samenlevingsopbouw. Hij was het die de aparte combinatie van politiek, paarden en (boeren)ondernemerschap heeft doorgegeven zoals die karakteristiek is voor het Oldambt. Het zit in ons DNA, ieder van ons heeft dat op een eigen manier vormgegeven.
Het is voor mij om allerlei redenen een behoorlijk heftige ervaring geweest om de boeken van Olinga te lezen. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar Max van der Have, mijn geliefde met zijn open geest bij wie ik altijd terecht kon, ook voor stimulerende gesprekken. Ik had niet verwacht ooit nog eens een beroep te moeten doen op zijn kennis als voormalig dienstplichtig officier in het Nederlandse leger. Mijn dochter, schoonzoon en kleindochter dank ik voor hun warmte en aandacht, zij behoren tot de volgende generaties aan wie we onze ervaringen met de oorlog doorgeven: gevraagd en ongevraagd. Ik ben erkentelijk voor het meeleven van vrienden en familie uit de stad en de provincie Groningen, in het bijzonder het Oldambt, onder wie Erik Ader, Robert Mulder, Saske Ebbens, mijn nicht Anneke Huisman vanwege haar morele steun en mijn neef Bert Crebas, die waardevolle tips gaf voor verbetering van de tekst. Dankbaar ben ik ook voor de hartelijke belangstelling van Cora Jäger en Nico Bakker, Marijke Kimmijser zoals die bij hen allen ook voortkomt uit hun warme herinneringen aan Johannes Crébas en Christien van Laar. Met Willie Scharwächter heb ik goede gesprekken kunnen voeren over de gevolgen van de oorlog voor latere generaties, voelbaar in haar familie door banden met het Groninger verzet. Het toeval heeft ons in Amsterdam weten te vinden.
Publicaties, literatuur en internetbronnen
Centraal in het stuk staan deze publicaties:
- Crebas, J.A. JAC: Het levensverhaal van Johannes Adamus Crebas geboren op 4 september 1919 in de Kroonpolder, Free Musketeers, Zoetermeer, 2e druk, 2010.
- Olinga, G. De Doofpotbewakers, Het verborgen verhaal achter de liquidatie van de familie Ebels, Drieborg 17 april 1945, Stichting ’t Grunneger Bouk/ Gerard Olinga, 2e druk, 2020.
- Olinga, G. De Doofpotbewakers, Epiloog Het verborgen verhaal achter de liquidatie van de familie Ebels, Drieborg 17 april 1945, Stichting ’t Grunneger Bouk/ Gerard Olinga, 2021.
Literatuur
- Ader, E. Oorlogen & oceanen, Amsterdam, 2020.
- Ringlever, D. Plan om Westerbork te ontzetten werd door verraad getorpedeerd, Trouw, 3 mei 1975.
- Crébas-Boelman, J.A. Levensverhaal, Nieuweschans, 1972 (niet gepubliceerd).
- Van den Heuvel, C. Het kruis op de berg, Utrecht, 2015.
- Jelicic, M. en H.L.G.J. Merckelbach Getuigenverklaringen en de strafrechter Expertise en Recht 2009 (2).
- Strating, H. Kroniek van een bevrijding, de regio Winschoten, april 1945, Scheemda, 1995.
- Tames, I. Een NSB'er was niet grijs maar fout, NRC, 9 december 2010.
- Wessel, I. en G. Wolters Het geheugen van getuigen: Herinneren, vergeten en vergissen. In P. J. van Koppen, J. W. de Keijser, R. Horselenberg, & M. Jelicic (editors), Routes van het Recht: Over de rechtspsychologie (blz. 493–511). Boom Juridisch.
Internetbronnen
- Levensverhaal Johannes Adamus Crébas samenvatting periode 1944 - 1945
https://rijksmonumenten.nl/monument/522560/ebelsheerd/nieuw-beerta/
- NSB-bronnen onmisbaar voor Olinga’s doofpot
-Over het graf van het gezin Ebels, zie:
https://www.tracesofwar.nl/sights/41089/NSB-Graf-Familie-Ebels-Nieuw-Beerta.htm
- Over de NSB-predikant Hendrik Willem van der Vaart Smit, zie:
https://westerborkportretten.nl/bronnen/interneringskamp-westerbork-1945-1948.
- De daders volgens Olinga: mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten
- Over o.a. de rol van de BS, zie:
https://www.winschoterarchief.nl/cat-bevrijding-van-winschoten-15-april-1945/winschoten-tweede-wereldoorlog/
- Zie over C.G. Wiegers: https://www.marechausseesporen.nl/pagina_album_wiegers.htm
- Nazaten De Vries, zie: Een grens werd overschreden, C.G. Wiegers.
Foto's AC: Aya Crébas.