Velen zullen zich nog wel “Segua” herinneren, de Engelse kwakzalver wiens echte naam James Danenport is. Hij belooft de mensen van reumatiek te genezen en hij heeft aanvankelijk succes zodat hij veel geld verdient, dat hij grotendeels uitgeeft aan openbare maaltijden voor de armen. Ook in Nederland heeft nog al succes gehad.
Een zekere L.Nicolaas Duyn te Groningen, een zaakwaarnemer die zich praktizijn noemt omdat hij zoveel cliënten van hun duiten “afgepraktiseerd” heeft, ziet geen heil meer in die praktisaties en wil Segua navolgen, om op die manier beter aan de kost te komen. Ook hij masseert en wrijft de mensen dat het een lust is, reist de provincie af met een muziekcorps en geeft avondvoorstellingen met zijn patiënten om te tonen hoever hij hen gebracht heeft.

 

Zo komt hij ook in Appingedam een séance geven in de zaak van Bouwman op het Bolwerk. Een zijn patiënten is Marcus Mietje. Even nadat de muziek een paar nummers heeft gegeven, komt de heer Duyn vertellen dat het publiek nog even moet wachten, omdat zijn patiënt – of hij er meer heeft, weet ik niet – eerst een schaap moet slachten! Gevolg? Luid gelach en geroep: “bè bè bè!” Wanneer de patiënt eindelijk op het toneel verschijnt, verklaart hij vreselijk geleden te hebben aan reumatiek, maar door de heer Duyn genezen te zijn. Iemand uit het publiek, een rentenier-boer, bijzonder brutaal en geestig, roept: “Zo slim zel ’t nait west hebben. Je zollen hom ’s haard zain lopen hebben, as e wis woar ’n wrak baistje ston!”

 

De hele avond wordt in de gekheid gegooid. Wanneer de ex-praktizijn vraagt of ook iemand uit het publiek wat te vragen heeft, meldt zich dezelfde rentenier-boer, de heer S.R.Haver, aan en zich bekend makend, zegt hij: “Och, ik bin moar ’n verlopen boer, moar ze hebben zo-even vroagd of d’r ook ain was dei wat te vroagen haar en nou vroag ik: “Bist doe dezulfde kerel, dei Oamel Doornbos van Glìnz genezen het?” “Dat is hier niet aan de orde” roept de pseudo Segua. “Dat wait ‘k nait, moar ie vrougen of d’r ain was dei wat te vroagen haar en ‘k bin hail neisgiereg noar wat ‘k joe vroagd heb. Moar Oamel Doornbos hei je radikoal genezen, want kerel het gain veer in ’t nust hollen!” Men begrijpt, dat de ex-praktizijn geen voet meer aan de grond kan krijgen!

 

Marcus Mietje heeft een zoon die tijdens de eerste wereldoorlog veel geld verdient met de veehandel en dat geld ook vrijwel bij elkaar moet hebben gehouden.


Hij is helaas kort na die oorlog bij een auto ongeluk omgekomen. Zal wel weer een zogenaamde “Jodenrijkdom” geweest zijn, maar hij heeft er wel goede dingen mee gedaan, Zo heeft hij onder andere een zoon van een zuster die in Amsterdam getrouwd is, op zijn rekening laten studeren. Ik behoud me voor om daaromtrent nog bijzonderheden te vermelden, waarnaar ik geïnformeerd heb.

 

Levie Muller, getrouwd met een dochter van de vroeger alom bekende marktkoopman in zuidvruchten Japic, heb ik in een vorig artikel nog even vermeld.


Die vrouw komt eens, zich verblijdend in het aanstaande moederschap, bij ons aan deur en vraagt aan mijn vader, die Japic wel gekend heeft: “Meneer, moet u niet wat kopen van de dochter van Japic?” Waarop mijn vader antwoordt: “Bist doe ’n dochter van Japic, din zol ‘k moar gaauw zain ’n kerel te kriegen”. “Dei heb ik gelukkig meneer, Muller met de kroeskop!” Muller is in Appingedam gekomen met het geld dat hij nog over had van de prijs in de Staatsloterij en doet in het begin veel aan “ramschen”, dit is goed opkopen van lui die dreigen failliet te gaan. Hij verdient veel, doch is altijd even arm!


Zijn oudste twee zonen zien er geen heil in om verder thuis te blijven en gaan heel Nederland door om handel te drijven. Zo nu en dan verschijnen ze in Appingedam, als grote heren vermomd en weten met hun geld te rollen, helpen hun ouders zo’n beetje op de been en verdwijnen weer, waarbij ze de indruk nalaten van “betoege serrores” d.w.z. “rijke heren”.


Levie is ook wel eens een paar maal voor me opgetreden als schatter van inboedels, waarop hij wat prat gaat. ”Taksteteur” noemt hij zich. En hij gaat taksteteren! Levie, die zoals ik al eerder heb vermeld, gaat financieel nooit vooruit en schrijft dit ten onrechte toe aan maatschappelijke misstanden. De zucht van hem en zijn familie voor, zoals bij veel Joden, mooie kleding, lekker eten en drinken is hier eerder de oorzaak van. Hij is een ontevreden mopperaar, wordt socialist en noemt zich nota bene arbeider. De justitie, die hem nog al eens met de politie achterna zit, als gevolg van z’n “Ramscherhandel”en kopen van verdachte lieden, wordt door hem als klassenjustitie betiteld. Hij is een achterbuurman van de toenmalige in Appingedam zeer gevierde Kantonrechter mr. E.R. Borgesius, die hem eens aanklaagt wegens dierenmishandeling, want Levie staat bekend als een wreedaard. Door zijn toedoen heeft hij die kantonrechter in een civiel proces een vonnis laten vellen, dat als het ware een standaardvonnis is geworden en een ommekeer in de Rechtspraak op dat punt heeft gebracht.


Levie krijgt op een goede dag een boodschap van een rijke boer bij Loppersum, dat deze een best paard heeft voor de slacht, dat een poot heeft gebroken en of hij in gelegenheid is om dit dier te kopen. Levie gaat er met z’n hondenkar op af, maar daar aangekomen, verneemt hij dat ’t beest reeds verkocht is. Is hier sprake van een onrechtmatige daad? Volgens de publieke opinie allicht wel. Maar ook volgens het recht? Er zijn bovendien nog veel haken en ogen aan, die ik mij niet herinner, maar die Levie’s positie niet sterker maken.


De Kantonrechter gaat diep op de zaak in en spreekt een zeer scherpzinnig oordeel uit, dat ten voordele van Levie uitvalt en op die manier de jurisprudentie verrijkt. Ik hoor de gemoedelijke man nog zeggen: “Misschien zal Levie dit een meevaller van de klassenjustitie ten zijne behoeve beschouwen en nu anders over haar oordelen!”
En om met Levie te eindigen, geloof ik wel alle “Damster Jeuden” over wie ik iets merkwaardigs heb kunnen vertellen, bij de kop te hebben gehad.


Misschien, dat ik nog eens tijd en gelegenheid heb om in dit blad wederwaardigheden en “ghijn”, die ik in mijn praktijk elders met de leden van “het oude volk ” heb ondervonden, te vermelden, maar dit zullen de lezers minder interesseren dan de Damster Jeuden en andere Damster typen.


Ik heb mij steeds tot het merkwaardige, nijvere, oude volk aangetrokken gevoeld en met belangstelling hun gestes en hun aangeboren opgewektheid en gevatheid gadegeslagen.
Daarom vergeef ik gaarne zijne zonden. “Geshond zullen ze blijve!”

 

J.H.Wildervanck de Blécourt.
Velp, januari 1950.

Slot van Damster Jeuden.

 


Noten, bronnen en referenties:

Noten, bronnen en referenties:

Door Mr. Drs. J.H. Wildervanck de Blécourt, oud notaris te Appingedam.
Velp, 14 januari 1950 (foto).

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 9 oktober 2024.
Door Mr. drs. Jacob Harmen Wildervanck de Blécourt.
Redigering: René van Rijn, Winschoten.
Ingezonden: Ben van der Laan, Appingedam.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top