“Nou van zöls, ik en Antoon d’r hèn en ‘k zee tegen jong, dei op Oljoarsoavend bie zien olders boul vernailen wol en noadat wie hom van ’t gemak(w.c.) hoald haren, woar e zök verstopt haar: Wat wi’st nou; mit handen op rug in Amerikoanse boeien of tussen ons in noar ‘Hanco’ (arrestantenlokaal) onder de Damster toren, of allo mars noar bèr? Hai wos vot van beschaid, mos zök oetklaiden en kroop achter bèrdeuren. Niks te doun heur!”
Aldus Boas Joap[1] as roatelwacht (stille dainder!). Van zijn beroep is hij ijzersmid. Maar liever verdient hij de kost met kamerverhuur in zijn nogal groot huis, en vooral als politieman. Als zodanig begint hij – ik meen tegelijk met Antoon Smit – als nachtwacht, maar wordt later meer officieel politieman, als hij een uniform krijgt, waarmee hij dan ook zoveel mogelijk officieel voor de dag komt. Politieman is hij met hart en ziel en in die dienst is hem niets te veel en laat hij daarvoor alles staan!
Hij heeft een helder verstand, bespreekt graag allerlei onderwerpen, zowel van politieke als van godsdienstige aard en weet overal wat kennis op te steken. Buitengewoon veel zin voor humor bezit hij en we hebben samen menige grap uitgehaald! Doordat hij, zowel bij mijn vader als bij mij, als getuige optreedt, komt hij veel aan ons kantoor. Hebben we hem daar voor nodig, dan tikken we even aan ’t raam, of schuiven ’t op en roepen hem, daarbij een teken makend, dat hij schrijven moet. Gewoonlijk wijst hij dan vragenderwijze naar zijn handen, of hij die ook wassen moet en bij bevestiging daarvan trekt hij meteen een jas aan. Overigens ligt er steeds een papier voor hem klaar, dat hij weet te liggen en onder zijn handen schijft, om de akte niet vuil te maken.
Hij heeft een groot gezin, een allerliefste flinke vrouw en is, behoudens enkele gebreken, een model echtgenoot en vader. In de winters als het vuur in de smederij een aangename warmte verspreidt, komen vaak veel vrienden, meest timmerlieden, een praatje maken, en worden vele moppen verteld. Ook de rijks- en gemeentepolitie zijn van de partij, en menig duister zaakje wordt er tot klaarheid gebracht. Getrouwe bezoekers zijn: Antoon Sjoeke (Smit), Jan Cròne, Hauko Bleker, Albert Dongo, Jaap Burema, Jan Teerpot, de Pielstaarten, enz.
Boas Joap vertimmert in zijn schuur enige woningen, die hij verhuurt en waaruit hij goede inkomsten trekt. Lange tijd hebben er gewoond de koning van de scheepsjoagers van het Damsterdiep, namenlijk Albert Oudman of Houtman, tevens paardenkoopman, en de scheepsjagers Pieter Smit en Zacharais Beuk, een kerel als een reus en een merkwaardig type met een stem als een klok, die je enige meters bevorens al verwelkomt en nieuws meedeelt.
Als Pieter Smit[2] dronken thuis komt, tikt hij aan ’t raam van zijn kamer ’s nachts en roept zijn vrouw toe: “Jaantje, dou open, ik bin doen”! Opdat zij allerlei maatregelen kan nemen hem niet te ontstemmen! Later is dat gezin Smit, mede door de flinke vrouw en oppassende kinderen nog vrijwel tot welstand gekomen, wonen ze op het Trekpad en hebben enige koeien, waarvan ze de melk verkopen. Mijn moeder heeft mij destijds verteld, dat zij uit Groningen eens in Appingedam terugkomende langs een weide loopt bij ’t Blauwe huis en opeens Jaantje Smit juichend op haar afkomt, blij dat ze moeder weer ziet en haar met tranen van dankbaarheid in de ogen vertelt hoe haar man, ook door ’t voorbeeld van haar flinke kinderen een ander leven begonnen is en ze zo vooruit gegaan zijn.
Als de scheepsjagers in ’t huis van Folkers wonen, gaat het er wel eens levendig en ruw toe. Het trekt veel collega’s en er wordt dan nog wel eens handel gedreven in paarden. Vooral Weepse peerden!
Een geregeld bezoeker reeds in de vroege morgen in de herfst is Oarend Vlasboer van ’t Oosterneilaand, een man, die met z’n percante stem ons jongens al vroeg wekt. Hij suudelde mit heerappels en ratelt de ganse tijd door. Krijgt daardoor in de buurt de naam van “Oarend Koakel”.
Dat hebben Lekoers jongs – dat zijn mijn broers en ik – mie lapt, zegt hij dan. Een mooi verhaal heeft mij Kloas Harmanni verteld, destijds koetsier bij dr. Camphuys te Uithuizermeeden, mij over Oarend Koakel, dan reeds algemeen onder die naam bekend. Op ’n mörn krigt dokter Camphuys bericht om ciso bie Oarend Vlasboer te komen.
“Zien deur bleef zo laank dicht en dou noabers bie ’t hoes kwamen een aan t glaas tikten, heurden ze ’t aal dat er ellènde was, want Oarend ruip: “Trap deur moar in en help mie!” Dou ze ien koamer kwamen, ruip e weer van oet de daipte: “Help mie moar eerst, ’t wief is toch aal dood! Wat was ’t gevaal? Tielings van bèrstee wazzen mit Oarend en ’t wief ien ’n daip keldergat vaalen, zodat e nait tegen wanden op kon komen. Dou ik weer mit dokter terug was, zee e: “Goa gauw noar smid, en zeg dat e bie mie de bèrsteeën mout noazain en d’r neie rongen in mout doun, woar tielings op steunen. Van zöls hai was baang, dat hom ’t zölde kon overkomen as Oarend Koakel en hij ook mit mevrauw de daipte in zol goan!
Maar ik zou “Boas Joap” haast vergeten. Zei ik, dat hij een ijverig politieman was, toch handelt hij in den beginne wel eens niet praktisch. Kantonrechter, burgemeester en de in werkelijke dienst zijnde veldwachters hebben hem in dat opzicht meer toomwijs gemaakt.
Z’n grootste vijand is z’n overbuurman Geert van Bruggen, timmerman, kruidenier en drankslijter, die hem op allerlei wijze dwarszit. Een hatelijke, humeurige brompot, ijverig, bekwaam en oppassend mens,maar bijzonder afgunstig. Zo kan hij niet zien, dat het Boas Joap naar den vleze gaat en ’t werk op z’n slofjes afdoet. Boas Joap heeft eens procesverbaal tegen hem opgemaakt, feitelijk tegen z’n vrouw, wegens de drankwetovertreding. Op ’t kantongerecht bekent van Bruggen, maar voegt erbij: “Bie mie in hoes wordt veul draank verschonken, moar nait zoveul as in dat plietsiebero tegenover mie!”
Geert van Bruggen – Geert Neuske – noemt men hem – woont in een huis van de Diaconie der Herv. Gemeente. In de oostelijke muur staat in gehouwen letters op een steen het volgende:
Waar is die steen gebleven? Nooit heb ik begrepen, en nog niet, wat onder het woord “Saen” verstaan wordt.
Als Boas Joap een paard moet beslagen maakt hij een leven als een oordeel en als het beest niet gewillig is, slaat hij er geweldig op, vooral als ’t in de noodstal is opgesloten en geen kwaad kan doen. Met neustangen en slagen worden ze dan in bedwang gehouden tot ergernis dikwijls van de eigenaren. Ik heb dit eens aan een oude smid te Almelo verteld, die tegelijk met hem knecht is geweest in Winschoten en deze heeft daarop gezegd: “Dat komt meneer, omdat e zo baang is as ’n wezel veur ’n peerd en din denkt e, dat e mit haard roupen zo’n dair baang veur hom moakt. As e in Winschoot ’n peerd mos besloagen, kwam half Winschoot op de bain!” Ik geloof dat de man het bij ’t rechte einde heeft gehad.
Bij een kerkelijke verkiezing over het feit of een kiescollege dan wel de meerderjarige manslidmaten in ’t vervolg een predikant zullen beroepen, (zie het artikel over Jochem Hoekstra)[3], wordt hij beschuldigd nogal een intrigerende rol vervuld en een manifest verspreid te hebben, wat hem zeer kwalijk wordt genomen. Hij is sterk voor de laatste maatregel, werpt voortdurend godsdienstige kwesties op met de dienstdoende Ned. Herv. predikant en gaat tenslotte over naar de Gereformeerden. Zelf noemt hij zich dan “Kokse Joap”!
Later komt zijn jongste zoon Janske bij hem in de zaak en heeft deze tot bloei weten te brengen. Bestaat de noodstal nog? Ik meen dat het verboden is bij het beslaan van paarden van een noodstal gebruik te maken? Loopt er een bekende voorbij de smederij of iemand van wie Boas Joap graag wat hoort, dan galmt z’n zware stem: “Tou òl, kom d’r ais in!”
Met mijn ouders en later ook met ons, als we in ’t grote huis zijn gaan wonen in de Wijkstraat[4], kunnen ze ’t best vinden, evenals met mijn gehele familie en we hebben er beste, hulpvaardige buren aan, die ik nog steeds dankbaar gedenk.
Heeft hij er lucht van, dat ik een boedelscheiding heb, waarbij het nogal “heet” kan toegaan, dan verzoekt hij steeds: “Tou meneer, loat mie d’r getuuge bie wezen! Zo is dit het geval bij de scheiding van de nalatenschap van de vrouw van Egge Schuitema (Egge Kikkert), die door een schoonzoon, wiens scheldnaam de “Sleibek” ik alleen herinner, vergezeld is geweest. Bij de inventarisatie en ontzegeling hebben ook al – tot groot vermaak van kantonrechter en griffier – grappige voorvallen plaats gevonden. De scheiding – ik begeer zo’n lawaai niet op mijn kantoor, waar we ook niet zo vrij zitten, heeft plaats gehad in ’t café in de Wijkstraat van Jansonius en Maaike. Deelgenoten zijn o.a. Zacharias Beuk, Albertje Schuut, Jaan Schuut, een grote grappenmaker en even rap met de tong als z’n zusje! Zacharias Beuk gaat, dan als hij al flink van onder de körk heeft genoten, naast z’n schoonvader zitten en prijst hem op zijn manier, door hem voortdurend met een van zijn schoffelhanden op rug, schouder en benen te kloppen, dat de man ineenkrimpt van pijn! ‘k Wacht altied nog op ’n traktoasie dat ‘k mien eerste zeun noar die nuimd heb. “Eèègoo!” wordt met een stem geroepen, alsof hij aan ’t daip luip. Boas Joap behoeft niet als politieman op te treden, hoewel ’t met de anderen wel eens op ’t randje af is en hij geniet!
Mooie typen heb ik nog in de kamerwoningen van Boas Joap gekend, b.v. Jaantje Meel, ’t Gruine Jakje, een vriendin van Jeude B’ron, vrouw Toek e.a.
Hardhandig treedt hij dikwijls op. Dr. Knaap heeft mij bijvoorbeeld eens verteld, dat hij een paar maal krankzinnigen heeft moeten transporteren en bij het boeien en aandoen van de dwangbuis doet, alsof hij met toerekenbare misdadigers te doen heeft, zo ruw! Zijn fraaie uitdrukkingen verschaffen aan rechtbank[5] en kantongerecht[6] nog wel eens grote hilariteit.
Aan Boas Joap en Jaantjemuike, heb ik de meest aangename herinneringen behouden!
De voormalige rechtbank van Appingedam aan de Wijkstraat 38 ligt in een beschermd Stadsgezicht. In 2011 is hier restaurant 'De Doofpot' gevestigd en tegenwoordig is dat 'Grand Café de Rechtbankt'. Rond de tijd van dit verhaal is het een kantongerecht. Foto: 2 augustus 2011. Auteur: N. Verdi. Licentie: Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk Delen 3.0 Unported licentie.
|
||||||||||||
|