Uit de archieven van het klooster Oosterwierum
Wanneer we het over de bewoners van de commanderij Oosterwierum hebben, moeten we onderscheid maken tussen de periode vóór en na ca. 1481. Omstreeks dat jaar vindt in Oosterwierum namelijk een reformatie plaats die voor de conventualen grote gevolgen heeft. Daarom eerst iets over die reformatie zelf.
Op 18 juli 1486 (263) bevestigt broeder Herbort van Sneitlage, balijer van Westfalen, commandeur van de huizen Steinfurt en ther Lage, meester in Oost-Friesland van de orde van Sint Jan Baptist, de brief betreffende de reformatie van de commanderij Oosterwierum, ‘in vortyden’ door zijn voorganger Bernt van Schedelich met toestemming van het convent te Steinfurt aan de genoemde Ommelander commanderij gegeven.
In de bewuste brief, van ca. 1481 (264), maken broeder Bernt van Schedelich, balijer van Westfalen, commandeur van Steinfurt en meester in Oost-Friesland, Ernst van Beveren, ‘schaffener’, Hinricus Horneken, prior, Johannes van Geisteren, ‘pietancienmeister’, en de gemene broeders van het huis te Steinfurt bekend, dat het huis te Oosterwierum hervormd zal worden volgens de regels en statuten van de Johannieter commanderijen te Straatsburg en Keulen. De reformatie hield nogal wat in.
De ‘juncfrouwen unde vrouwenpersonen’ die hun professie al hebben afgelegd, moeten naar een ander huis van de Johannieter orde gestuurd worden, zodat Oosterwierum voortaan uitsluitend een mannenklooster zal zijn. Als commandeur zou Arnde (Arnt) Zekelhorn, pastoor te Haren, aangesteld worden, die ‘dar unsen habydt unde orden up entfangen’ zal een uitgebreide volmacht zal krijgen om de reformatie door te voeren. (we komen in 1471 Arnoldus Zekelhorne als ‘cu reit’ in Haren tegen (265).
Indien lieden uit de commanderij zich zouden verzetten tegen de reformatie, zou heer Arnt hen naar orderecht mogen corrigeren en straffen, ook met de kerker, en, indien nodig, de hulp van de ‘wertlike hant’ (= wereldlijke hand, dus de sterke arm van de wereldlijke overheid) tegen hen inroepen. Als helpers bij deze kloosterhervorming zal hij twee mannen uit het reeds hervormde huis te Keulen krijgen. De conventualen (kloosterlingen) van Oosterwierum mogen een commandeur die door de balijer bevestigd is, slechts na goedkeuring vanuit Steinfurt afzetten en dan alleen nog maar als er duidelijk sprak is van een exces. De balijer zal een commandeur die door de conventualen van Oosterwierum op wettige wijze gekozen is, bevestigen. Oosterwierum zal vanuit Steinfurt gevisiteerd worden.
Verder moet Oosterwierum de gebruikelijke respons en kapittelkost aan Steinfurt blijven betalen. Onder respons(geld) wordt verstaan de jaarlijkse belasting die de commandeur aan de balijer moet betalen als erkenning van zijn onderhorigheid; de commandeur heeft de ordegoederen immers alleen maar in gebruik.
Uit een brief die burgemeesters en raad van Groningen op 25 mei 1481 aan burgemeesters en raad van Keulen schrijven, blijkt dat eerstgenoemden ervan op de hoogte zijn dat de visitator van de kant van de balijer van Steinfurt een reformatie voorstaat (266). In deze brief vragen burgemeesters en raad van Groningen aan hun collega's in Keulen te bewerken dat er twee personen uit het Johannieter convent van Keulen naar de Johannieter kloosters in de Groninger Ommelanden gestuurd worden ‘omme sie de reformacien to leeren’. Het Groninger stadsbestuur wendt zijn invloed aan om een kloosterreformatie in de Ommelanden tot stand te brengen. Een dergelijk ingrijpen van de stad in het interne kloosterleven der Johannieters komen we slechts één maal tegen.
Op 22 september 1482 maakt Bernhard van Schedelich aan de commandeur en de broeders van Oosterwierum bekend, dat hij kort geleden op het regionaal kapittel, gehouden in de commanderij Jemmingen, met instemming van alle commandeurs van Friesland besloten heeft, dat voortaan geen enkele Friese commandeur lekebroeders of -zusters mag opnemen door hun de orde en het kruis te verlenen, dat de lekebroeders en -zusters geen professie meer mogen afleggen en dat de lekeconventualen voortaan een habijt moeten dragen dat hen onderscheidt van de geprofeste conventualen. De balijer voegt er nog aan toe, dat deze besluiten stipt nageleefd moeten worden. Verder mogen de lekebroeders voortaan niet meer, zoals de overige ‘fratres sacerdotes et clerici’, als stemgerechtigden tot het huis kapittel worden toegelaten. Een stemgerechtigde in het kapittel heeft immers een zekere bestuursmacht en daarom is het volgens de balijer een slechte gewoonte een lekebroeder, die alleen maar moet gehoorzamen, zulke bevoegdheid te geven. Hij wil het de kapittelaren overigens niet verbieden één of meer lekebroeders in de kapittelvergadering te ontbieden om advies te geven of een bepaalde opdracht uit te voeren. De balijer neemt deze maatregel betreffende de lekebroeders, omdat hij de reformatie van de commanderij van ganser harte wil bevorderen (‘promovere’) en ook omdat de abten van Aduard, Rottum, Termunten en Wittewierum besloten hebben geen lekeconventualen meer tot de kapittels toe te laten (267).
In september 1482 heeft de reformatie in Oosterwierum blijkbaar al plaatsgevonden, want de balijer wil de reformatie er bevorderen. In het kloosterarchief van Oosterwierum bevindt zich een transsumpt (authentiek afschrift) van een aantal pauselijke bullen. Het transsumpt zelf dateert van 1480 (268). Op 15 juni 1480 namelijk bevestigt dr. Wigherus de Hassent, proost van de kapittelkerk van Sint Maarten te Kerpen in het bisdom Keulen, op verzoek van Hupertus de Hinsberg, commandeur van het huis of convent te Keulen, het genoemde transsumpt van verscheidene privileges, door enige pausen aan de Johannieter orde verleend. Geen van de pauselijke privileges is speciaal voor Oosterwierum bestemd. Daarom gaan we niet diep op de inhoud van de bullen in (269).
De orde krijgt in de loop der jaren van de pausen niet alleen veel positieve voorrechten, maar ook een groot aantal exempties; ze wordt van verschillende plichten vrijgesteld en min of meer aan de rechtsmacht van de wereldgeestelijken onttrokken. Zodra er weer een nieuwe paus gekomen is, vraagt de orde hem alle tot dan toe verleende privileges en exempties te bevestigen (270). Om een indruk te geven van de inhoud van het transumpt, volgen hier een aantal bepalingen:
De exacte tekst luidt:
In nomine domini amen Wigherus de Hassent Decretorum doctor Prepositus ecclesie collegiale sancti Martini Kerpensis Coloniensis diocesis Universis Christi fidelibus presentes literas nostras inspecturis seu legi, audituris notum facimus per easdem transsumptum quoddam nonnulla privilegia sive indulta ordini sancti Johannis Jherosolimitani per nonnullos venerandos pontifices concessa in se continens sigillo ... camere apostolice cere impresso in filis rubris ... subimpenden. sigillatum ... discretum virum Bartholomeum quondam kette de ... ... diocesis publicum apostolica et imperiali auctoritatibus ... camere apostolice antedicte notarium et scribam ut apparuit subscriptum et signatum datum integrum et illesum non abrasum non viciatum non cancellatum neque in aliqua sua parte suspectum, sed .. prorsus vicio et suspicione carens per venerabilem et religiosum virum dominum Hupertus de Hynsberg, commendatorem domus sive conventus ordinis sancti Johannis Jherosolimitani in Colonia, nobis presentatum, nos cum ea qua decuit reverencia recepisse nonertis[?] huiusmodi sub tenore[---] [VOLGT kla0643 [---] Et ego Hermannus Birrick de Orssoy, Coloniensis diocesis publicus imperiali auctoritate et venerabilis curie Coloniensis notarius causarum communis iuratus, quia transsumpti literarum apostolicarum preinsertarum exhibicioni, ostensioni, visioni, prolectioni, transsumpcioni presentisque transsumpti peticioni et decreto omnibusque aliis et singulis premissis dum sicut premittitur coram venerabili et egregio viro domini et magistor Wyghero de Hassent, decretorum doctorem, preposito prefato, et per ipsum agerentur et fierent unacum prenominatis testibus presens interfui eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi, idcirco presentes literas sive presens publicum instrumentum per alium fideliter scriptas sive scriptum unacum connotario meo subscripto cum originalibus literis preinsertis diligenti collacione prehabita concordari repertis exinde confeci sub scripsi et in hanc publicam formam redegi signoque et nomine meis solitis et consuetis unacum antedicti venerabili domini Wygheri prepositi sigillo appendendo, signavi in fidem et testimonium omnium et singulorum premissorum rogatus et requisitus. Et ego Gerardus van Schoell de Wesalia, clericus coloniensis diocesis, publicus sacra imperiali auctoritate ordinariaque admissione approbatus notarius, quia transsumpti literarum apostolicarum preinseratarum exhibicioni, ostensioni, visioni, prolectioni, transsumptioni presentisque transsumpti peticioni et decreto omnibusque aliis et singulis premissis dum sic ut premittitur coram venerabili et egregio viro domino et magistro Wighero de Hassent decretorum doctore propter prefato et per ipsum agerentur et fierent unacum connotario meo et testibus prenominatis presens interfui eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi idcirco presentes literas sive presens publicum instrumentum per alium fideliter scriptas sive scriptum unacum connotario meo eodem cum originalibus literis preinsertis diligenter collacione prehabita concordari repertis exinde confeci subscripsi et in hanc publicam formam redegi signoque et nomine meis solitis et consuetis unacum antedicti domini Wigeri prepositi sigillo appendendo, sigillavi in fidem et testimonium omnium et singulorum premissorum rogatus et requisitus.
Verkort weergegeven staat hier:
Wigherus van Hassent, proost van de kapittelkerk Sanctus Martinus te Kerpen in het bisdom Colonia, bevestigt op verzoek van Hupertus Hiinsberg, commandeur te Colonia, een authentiek afschrift (2 april 1479) van de bevestiging en verlening door paus Sixtus IV van privileges van en aan de johannieterorde, welke oorkonde bevestigd wordt door de notarissen Hermannus Birrick van Assen en Gherardus Schoell van Weseler.
De bevestiging van het transsumpt vindt op plechtige wijze in aanwezigheid van enkele getuigen plaats in de commanderij van Keulen. we hebben al gezien dat de reformatie van Oosterwierum moet doorgevoerd worden volgens de regels en statuten, zoals die toen in de commanderijen van Straatsburg en Keulen in gebruik zijn. We hebben ook gezien dat twee mannen uit de reeds hervormde commanderij van Keulen de nieuwe commandeur, Arnt Zekelhorn, bij de reformatie in Oosterwierum moeten helpen. Dit alles maakt het zeer waarschijnlijk, dat de commandeur van Keulen het transsumpt juist met het oog op de reformatie in Oosterwierum laat vervaardigen. In de marge van het transsumpt komen als aantekeningen voor: ‘perutilis’ (‘zeer nuttig’) en ‘de sororibus nostri ordinis vide Sixtum’ (‘over de zusters van onze orde zie Sixtus’). Mogelijk zijn deze aantekeningen al in Keulen gemaakt om de commandeur van Oosterwierum te wijzen op die bepalingen die voor zijn bestuur van groot belang zijn. De geciteerde aantekening betreffende de zusters, geschreven naast de bul van paus Sixtus IV, moet wel op de reformatie slaan, waarbij immers scheiding van mannen en vrouwen wordt geëist. De bul van Sixtus IV moet een aanwijzing geven hoe die scheiding bereikt kon worden.
We zijn Arnt Zekelhorn in de archiefstukken nergens als commandeur van Oosterwierum tegengekomen. Hij heeft dat ambt ook niet zo lang bekleed, want op 23 juni 1485 is Henricus Korenpoerting commandeur van Oosterwierum (279). Op 1 oktober 1485 blijkt Arnt Zekelhorn (‘Arend Stekelharen’) abt te zijn van het Benedictijner klooster Feldwerd bij Holwierde (280). Dit is om twee redenen merkwaardig. Feldwerd is namelijk een dubbelklooster (281), terwijl Arnt Zekelhorn juist commandeur is geworden met de opdracht een dubbel klooster te veranderen in een mannenklooster. Bovendien is het een geprofeste Johannieter broeder niet toegestaan zijn habijt af te leggen en in een andere orde over te gaan (282). Zou Arnt Zekelhorn het als commandeur niet goed gedaan hebben en uit de orde gezet zijn? Als hij abt van Feldwerd is, gaat alles daar vermoedelijk niet naar wens. Want naar aanleiding van een visitatie in de abdij doet hij in mei 1487 afstand van zijn waardigheid als abt (283).
Schöningh schrijft dat de opzet de ordezusters uit Oosterwierum te verwijderen, mislukt is (284). Als bewijs voert hij aan, dat er in 1540 ten tijde van de visitatie nog 12 ordezusters aanwezig zijnen. Schäningh geeft echter een onvolledig en (in dit geval) daardoor onjuist beeld. In het visitatieverslag van 1495 worden als bewoners van de commanderij genoemd: commandeur (‘preceptor’) Johannes Hergrae (bedoeld: Heergraeff) en 5 ordebroeders! Van ordezusters wordt geen melding gemaakt. Oosterwierum is dus geen dubbelklooster meer, maar uitsluitend nog een mannenklooster. Volgens het visitatieverslag van 1540 wonen in de commanderij 4 priesters, van wie Egebertus Levinck tevens ‘comendator’ is, en 12 lekezusters (285). De commanderij is kennelijk nog steeds een mannennklooster (286), want van ordezusters die hun professie hebben afgelegd, wordt ook hier met geen woord gerept. Van de lekezusters van Oosterwierum wordt dan ook niet gezegd, dat ze de mantel en het kruis van de Johannieter orde dragen, dit in tegenstelling tot de nonnen van Wijtwerd (287) en Warffum (288). Ook behoeven de lekezusters, omdat ze ongeleerd zijn, de mis en de kerkelijke getijden niet te zingen (289). Volgens Nolet en Boeren behoren zulke werkzusters die een vleugel of bijgebouw van een mannennklooster bewonen, niet tot de eigenlijke kloosterlingen (290). In Warffum wordt de visitatoren weliswaar verteld dat de huizen te Warffum, Wijtwerd en Oosterwierum elk hun eigen priorin hebben (291), maar enkele dagen later kunnen de visitatoren zelf constateren dat dit in Oosterwierum niet het geval is.
Het is overigens merkwaardig dat men in Warffum niet beter op de hoogte is van de situatie in Oosterwierum. Ook uit geen enkel ander archiefstuk van na de reformatie van Oosterwierum valt op te maken, dat de commanderij door geprofeste zusters bewoond wordt. De reformatie is op dit zo belangrijke punt dan ook bepaald niet mislukt.
In hoeverre de positie van de lekebroeders binnen de commanderij sinds de reformatie veranderd is, valt uit de bronnen niet precies na te gaan. Als de commandeur sterft, kiezen de priesters van het convent een andere commandeur, die door de balijer van Westfalen bevestigd wordt, aldus het visitatieverslag van 1540 (292). Van de aanwezigheid van lekenbroeders blijkt uit de archieven maar heel weinig. Slechts twee maal wordt een kelner genoemd: broeder Habbe in 1478 (292) en Sywardus in 1485 (294). In 1598 is er sprake van een hofmeester (295). Hij is waarschijnlijk dezelfde als de ‘hofmeester of proevener’ Derck Geerts, die in 1614 een alimentatie ontvangt van 150 Karolusgulden (296).
Van twaalf commandeurs is de naam en de globale ambtstermijn bekend. De rol die de commandeurs van Oosterwierum op het gebied van de waterstaat gespeeld hebben, komt later ter sprake over het klooster van Oosterwierum (297).
Van de commanderij te Goldhoorn zijn slechts twee commandeurs bekend:
In een valse oorkonde van 1237 komt een zekere Georgius als commandeur van Oosterwierum voor (298). Het is dan ook zeer de vraag of Georgius ooit bestaan heeft. Deze falsificatie buiten beschouwing gelaten, komen we voor het eerst een commandeur van Oosterwierurn tegen in de reeds besproken oorkonde van 8 september 1319 (299), waarin uitspraak wordt gedaan in een geschil over de status van de Friese commanderijen ten opzichte van Steinfurt.
In 1377 is Uneco commandeur van het huis in Oosterwierum (‘Asterwerum’) van de orde der met het kruis getekenden (‘ordinis crucesignatorum’). Daarvóór is hij pastoor (‘rector’) van de kerk in Oosterreide (‘Astierheyde’), een dorp dat nu allang in de Dollard verdronken is (300).
Heer Johan, commandeur te Oosterwierum op 22 januari 1490 (301), is ongetwijfeld dezelfde als Johan Heergrave, ‘cummelduer des huses Oesterwerum’, die in een oorkonde van 6 februari 1490 genoemd wordt (302). Hij is tevens Fries commissaris (303) en schepper van Delfzijl en het Wirdumer schepperschap (304). Commandeur Johan van Munster (afkomstig uit Munster?) uit 1511 (305) is in 1485 al prior in de commanderij (306).
In 1535 wordt Eg(e)bertus Levinà commandeur in Oosterwierum (307). Hij is in 1533 nog priester in de commanderij van Warffum (308). Volgens het visitatieverslag van 1540 is hij pas vijf jaar administrateur van de commanderijgoederen. leder jaar moet hij aan twee conventualen, de priesters Theodoricus Luens en Johannes Piscatoris, rekenschap geven van de ontvangsten en uitgaven (309). In 1561 is commandeur Egbertus Levinck als partij betrokken bij een geschil over 10 ‘deijmatten’ (= deimten) land (310). Dit is tevens de laatste vermelding van Egbertus Levinck in de archiefstukken.
Op 1 november 1577 komen de Ommelander afgevaardigden op een landdag in het Minderbroeder-klooster te Groningen bijeen. De stadsregering doet hun het verzoek hun vergadering naar het raadhuis over te brengen (311). De Ommelanders hadden hier verscheidene bezwaren tegen. Rotgerus van Linden, de commandeur van Warffum, en Hieronymus Eminga, de commandeur van Oosterwierum, de hoofdelingen Joachim Panser en Allert Tamminga, de borgheer van de Tammingaborg te Hornhuizen, en verder de syndicus, dr. Verrutius, worden door de Ommelanders geecommitteerd de bezwaren aan het stadsbestuur over te brengen. Toen het niet gelukte tot een compromis te komen, gaat het stadsbestuur er nog dezelfde dag toe over de poorten van de stad te sluiten en de belangrijkste Ommelander afgevaardigden bij het verlaten van het Minderbroedersklooster gevangen te nemen. De commandeurs van Warffum en Oosterwierum en de twee genoemde hoofdelingen ontgaan dit lot. Zij moeten in opdracht van de stad het contact tussen de gevangengenomen heren en het stadsbestuur onderhouden (312). Waarschijnlijk moeten zij de gevangengenomen Ommelander afgevaardigden zo ver proberen te brengen, dat ze zullen toegeven aan de eisen van de stad. Deze opzet heeft maar weinig succes. Slechts enkelen geven na lang aanhouden toe. Pas op 22 december 1578 worden de laatste gevangen Ommelander heren vrijgelaten en komt aan deze slepende zaak een einde. Zoals we al gezien hebben, neemt commandeur Hieronymus Eminga samen met de andere Ommelander prelaten op 3 februari 1579 het besluit op de volgende landdag te verschijnen en neemt hij, eveneens samen met de andere Ommelander prelaten, op 3 maart 1579 de Unie van Utrecht aan. Na de overgang (het ‘verraad’) van Rennenberg op 3 maart 1580 zoekt Hieronymus Eminga, voornamelijk uit vrees voor de soldaten van Bartold Entens, een toevlucht in de stad. Ook de abten van Aduard, Selwerd en Oldenklooster in de Marne weken uit naar Groningen. De Ommelanden hebben voor hun strijd tegen Groningen veel geld nodig. Op de landdag van 2 april 1580 wordt voorgesteld de goederen van de kloosters waarvan de abten naar de stad zijn uitgeweken, op te eisen en voor het algemeen belang der Ommelanden te gebruiken (313). Het is vooral aan de invloed van Wigbold van Ewsum, heer van Nienoord, een gematigd man, te danken dat dit meerderheidsvoorstel slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd (314). Zodoende ontspringt Oosterwierum de dans.
K. ter Laan schrijft in zijn Groninger Encyclopedie (315) dat Wrytzer ten Holte in 1587 commandeur van Oosterwierum is. Dit is echter onjuist. Ter Laan citeert de kroniek van Abel Eppens. Laatstgenoemde vermeldt Wrytzer ten Holte wel verschillende malen, maar nergens als commandeur. Op een bepaalde plaats is sprake van een opsomming van twee personen, zonder een verbindend voegwoord: ‘Wrytzer ten Holte, commelduer van Osterwyrum’ (316). Hier heeft Ter Laan zich vergist en ten onrechte Wrytzer ten Holte als commandeur van Oosterwierum beschouwd. In 1587 was Hieronymus Eminga nog commandeur. Hij komt ook als Hyeronimus Warmoldi voor. In het laatst van december 1589 namelijk schrijft Doede van Amsweer, één der voormannen van de Reformatie in Groningen, vanuit ballingschap een vriendelijke brief ‘an den weerdighen heeren Hyeronimum Warnoldi, Commendatori in Oosterwierum’ (317). De commandeur heeft een broer die wordt aangeduid als hopman Thomas Warmolt (318). Volgens de inventaris van 1598 heeft Hieronymus Eminga twee studenten aangenomen om op kosten van de commanderij aan de universiteit van Erfurt te studeren (319). Commandeur Hieronymus Eminga sterft in 1597 (320), vermoedelijk in Groningen. De commanderij koopt op 8 november 1597 voor de som van 30 daalder een graf voor hem in het hoge koor van de Sint Maartenskerk aldaar. Op genoemde datum ligt de commandeur al in dat graf begraven, maar moet het nog met de conventssteen bedekt worden (321). In 1598 staat Antonius van Utrecht (Anthonius Trajectensis; van Utrecht afkomstig?) aan het hoofd van de commanderij. Hij ondertekent de inventaris van 14 juni 1598 als ‘administrator dominus Oesterwerum’ (‘dominus’ i.p.v. ‘domus’?) (322).
Op 23 juli 1599 komt Anthonius Trajectensis voor het eerst als commandeur voor (323). Hij is mogelijk dezelfde als Anthonius Trajectensis die vroeger conventuaal (kanunnik) in de Premonstratenser abdij Mariëngaarde bij Hallum is (324). Deze kanunnik gaat namelijk in 1578 als gecommitteerde van zijn klooster (kapittel) naar Antwerpen, waar hij met succes bij hertog Mathias van Oostenrijk en de Raad van State pleit voor teruggave van de in beslag genomen kapittelgoederen.
Teruggekeerd naar Friesland wordt hij in de gevangenis gezet en er slecht behandeld. Hij krijgt vervolgens de gelegenheid zich vrij te kopen. Als er in 1580 in Friesland geen religievrijheid meer is, vestigt Anthonius zich in Groningen. Daar is hij waarschijnlijk tot de Reductie van 1594 gebleven. Hij vroeg de Gedeputeerde Staten van Friesland om een alimentatie en in 1594 krijgt hij een jaargeld van 70 daalder. Daar dit bijna te weinig is om van te leven, vraagt Anthonius om een hogere alimentatie; zijn uitkering werd echter verminderd tot 50 daalder per jaar. Maar Anthonius geeft zijn zaak niet gemakkelijk op. Zo gebeurt het dat in de vergadering van de Staten-Generaal op 30 december 1596 het verzoekschrift van Anthonius Trajectensis, ‘canonicus’ (kanunnik) te Leeuwarden, behandeld wordt, waarin deze om een verhoging van zijn jaarlijkse alimentatie tot 350 gulden (!) vroeg. De heren Staten-Generaal verzoeken de heren Gedeputeerde Staten van Friesland op het verzoek van de kanunnik in redelijkheid in te gaan. Het resultaat is mij onbekend. Op 27 mei 1606 is Antonius van Utrecht nog commandeur te Oosterwierum (325).
Blijkens een dorsale aantekening van 2 augustus 1606 op een oorkonde van 6 februari van dat jaar was Nicolaus Trajectensis commandeur te ‘Oesterwerum’ (326). Zou men hier bij vergissing Nicolaus i.p.v. Anthonius geschreven hebben? Hoe het ook zij, kort vóór 29 oktober 1607 overlijdt de commandeur (327), waarschijnlijk in het refugium dat de commanderij binnen Groningen heeft, het zogenaamde Oosterwierumer huis, gelegen in de tegenwoordige Schoolstraat (328). De balijer van Steinfurt benoemde Wernerus Swollis (uit Zwolle afkomstig?), gewezen priester in het Cisterciënser convent Essen, tot commandeur. Deze nam zijn intrek in het Oosterwierumer huis. Maar de Gedeputeerde Staten van Groningen gingen met de benoeming niet akkoord. Zij bevelen Wernerus Swollis de kloostergoederen en -inkomsten met rust te laten en uit het refugium te vertrekken. Verder leggen zij beslag op de kloostergoederen, benoemen een administrateur om de goederen en inkomsten te beheren en voor het onderhoud van de conventualen te zorgen (329). Wernerus Swollis heeft zich als commandeur niet kunnen handhaven. We komen hem althans in de archieven nergens meer als zodanig tegen. Hij krijgt in 1610 als gewezen priester van het klooster Essen een jaarlijkse alimentatie van 120 Karolusgulden (330).
Als in 1528 de rijke Oostfriese commanderij Abbingwehr geplunderd wordt door een troep soldaten van graaf Enno II van Oost-Friesland, vluchten de meeste conventualen met hun commandeur Heinrich von Nymwegen (van de commanderij te Nijmegen afkomstig?) naar de Groninger commanderijen Oosterwierum en Warffum (334). Twee priesters, heer Johan en heer Otto Moer, probeerden eerst nog in Abbingwehr te blijven, maar moeten in 1529, als de graaf de kloosterkerk laat afbreken en wat er nog over is van de commanderij op wagens laat wegvoeren, eveneens naar Groningerland vluchten (335). We weten niet om hoeveel kloosterlingen het in totaal gaat, evenmin hoeveel er naar Oosterwierum en hoeveel er naar Warffum uitgeweken zijn. Ook is ons onbekend waar commandeur Heinrich von Nymwegen zijn verdere leven doorgebracht heeft.
In Oosterwierum verblijven na 1528 in elk geval twee voormalige conventualen van Abbbingwehr, namelijk zuster Wibbe Molners, genoemd Koelink, en zuster Margarete Hinreekink (336).
We hebben al gezien dat er in 1540 behalve de commandeur nog drie priesters in Oosterwierum zijn. In 1598 is de commanderij 50 dalers schuldig aan een zekere Adriano Nicolai, ‘eertijdts priester binnen Oesterwerum’ (337). Mogelijk is hij dezelfde als Adriaanus Nicolai die omstreeks 1559 pastoor in Huizum (Friesland) is (338).
Slechts één maal, en wel in 1603, is er sprake van ‘senioerschen’: Grete Harmens en Awke (Auke) Oeges (339). Er zullen dan niet veel conventualen meer geweest zijn. Volgens het rekeningenboek van 1610, waarin de inkomsten en uitgaven van de commanderij voor het eerst genoemd worden, wordt aan slechts twee personen alimentatie betaald, namelijk aan zuster Auke (ongetwijfeld dezelfde als Auke Oeges) 200 Karolusgulden en aan de hofmeester of provenier (de eerder genoemde Derck Geerts) 150 Karolusgulden (340). Als de provincie het Oosterwierumer huis in Groningen in 1609 gaat verhuren, wordt uitdrukkelijk bepaald dat zuster Auke en de provenier er vrij in zullen mogen blijven wonen (341). Derck Geerts sterft in het eerste halfjaar van 1620 en Awke Ouwes (dezelfde als Auke Oeges) in april 1621 (342).
Het merkwaardige wil echter dat we op 20 aug. 1605 nog een verkoopakte tegenkomen van de commandeur van Oosterwierum (Kloosterarch., inv.nr. 235, reg. 1167, kla1167):
"Ick, ondergeschreven commendeur tho Oesterwerum bekenne ende betuige vermits desen verhuijrdt te hebben Doe Jacobs ende Griete zijn hijsfrouwe sekere landen mijnen voors. convent toebehoerich leggende tho Meedthuesen, zoek leen ende groet als de selve landen moegen wesen, ende by Gese Janssen wes herr gebruijcket zijn: ende dit alles den tijt van twie Jaeren, ludgeri lestleden ingegaen zijnde, ende ludgeri negen ende tachtentich expirerende. Mit alle die ordinarijse ende extraordinarijse lasten van schattingen ende andersins daer up vallende, voer thijn dalers iaerlix, ijder daler tot dartich stuvers brabants gerekent, waer van Doe ende Griete voors. de ene helfte desse voors. twie Jaeren sullen betaelen sintt Johannes [24 juni] tho midsomer, ende den ander helfte sintt Johannes tho [27 decemb] midtwinter, alles vrij costeloes ende schadeloes gelt, boven die lasten ende, schattingen voeren gementioneert, Mits dat Doe ende Griete voors. oeck nha gelegenheit des tijdes onderwilen enige vereringe van visch ende voegelen sullen doen, boven die penningen voeren verhaelt. Tot oerkunde der waerheit heb Ick commendeur obgemelt desen tegenwoer- digen mit eigener handt onderteikent den thijnden aprilis anno XVc soeven ende tachtentich. Hieronymus Eminga Commenduer tho Oesterwerum". Conraidt van Renssen, redger te Delffzile, oorkondt dat Antonius Trajectensis, commandeur te Oesterwerum, heeft verkocht aan Meint Hilmers, burger van Embden, en diens vrouw Gepke een schuldvordering van 200 carolus guldens met een rente van zestien carolus guldens, gaande uit een heerd kloosterland te Oesterwerum'.
Mr. Mecke Taekema
Eén persoon, die een speciale band heeft met de commanderij Oosterwierum, verdient nog onze aandacht: mr. Mecke Taekema. Hij is in 1581 één van de executeurs-testamentair van Rennenberg, de stadhouder van Groningen, Friesland en Drenthe (343). Sinds 1583 was mr. Taekema, advocaat van het hof van Friesland, ‘commensael’ (letterlijk: tafelgenoot) van de commanderij. Op 3 november 1589 maken de stadhouder en de hoofdmannen ‘der stadt ende umblanden van Groningen’ op verzoek van Hieronymus Eminga, commandeur van Oosterwierum, door middel van een oorkonde bekend, dat mr. Taekema aan het klooster een som van 420 daalder heeft geleend en voor eigen rekening bepaalde onkosten van het convent heeft betaald, op de voorwaarde dat hij in de commanderij de ‘vrije tafel’ zal genieten en de conventszaken met ‘raedt ende daedt’ zal blijven behartigen. Verder wordt bepaald dat bij vertrek of overlijden van mr. Taekema de commanderij aan diens erfgenamen of aan de toner van de oorkonde de som van 250 daalder zal uitbetalen. Dit bedrag zal de commanderij echter nog een jaar nadien mogen houden tegen een rente van 7 procent, terwijl de rest van de schuld gerekend zal worden als vergoeding voor de vrije tafel (344). De veronderstelling ligt voor de hand, dat mr. Taekema de commanderij vooral als juridisch adviseur gediend heeft.
Op 3 nov. 1589 staat onder nr. kla1156 in de kloosterarchieven van Oosterwierum onder inv.nr. 233, reg. 1156 het volgende geschreven:
`Stadhouder en hoofdmannen van de Stadt en Umblanden van Groningen verklaren op verzoek van Hieronimus Eminge, commandeur te Oesterwerum, dat meester Mecke Taekema, advocaat van het hof van Vrieslande, sinds 1583 tafelgenoot (commensaal) van het klooster, heeft geleend aan de commandeur de som van 420 daalders en heeft betaald voor eigen rekening zekere onkosten van het klooster, op voorwaarde dat hij vrije tafel in het klooster mag genieten en het convent met raad en daad bij de behartiging van kloosterzaken mag bijstaan en dat bij vertrek of overlijden van Mecke Taekema het klooster maar 250 daalders hoeft terug te betalen aan diens erfgenamen of aan toner van deze akte.´
Volledig en in origineel schrift:
´we stadtholder und hoeftmann der stadt ende umblanden van Groningen van wegen Ed. Matt tho Hispannien d als hertich van Brabant Grave van hollant ende Erffheer der stadt ende umblanden vors. bekennen ende betuigen in ende vermits desen dat voer ons gecompareertt ende erschenen is, de werdige Religiose ende walgeleerde her hieronimus Eminge Commenduir tho Oesterwerum, ut name ende van wegen des selven convents, ende bekande voer hem, zijnen convent ende nacoemelingen oe dat Meister Mecke Taekema advocaet vor den hove van Vrieslandt zedertt Michaelis anno dree ende tachtentich lestleden zijn weerden commensaell gewest ende als noch is dwelck Takema tott respect vandien zijn vors saecken wall ende getroulick bedient ende voerwaerdt hefft darbeneffens oick tott noetlick betalinge van enige de selven Convents schulden ende tott noetdrufftige behueff der kerken vandien angezegde penningen voer ende nae geleendt ende verschoten die somma van Vierhundertt Twintich dalers tott dartich stuver brabants den daler gereckent, boven tgene bij hem gedebourseert is den mandaet gelt ende diergelicke expensen Ende dit alles mit dese varworden ende Conditie, als dat die vors Taekema zijn weerden Commensaell alnoch voertaen bliven, die vrije taffell hebben ende genieten, ende des obgemelten Conveents saecken voertaen mit Raedt ende daedt bedienen ende bewaren sall gelick tott nochtoe bij hem gedaen is Wes ter tiden ende soe lange Partien vors tsamen offte een van beiden andersbelieven ende gelegen wesen sall. Ihn welcken gevalle als nomptlicken soe wanneyr die vors Meister Mecke vanden gementioneerden heren commenduer geracken mochte [...]treck [...] zijn werden taeffell (: tzij deur verstarven offte andersins :) neet meer te genieten, dat alsdan gemelter her Commenduer inden name als boven zijn Convent edder nacoemelingen den vors Takema zijnen arven offte toner deses bij sinen wille van de vors Vierhundertt twintich dalers, sall edder sullen restituieren voldoen ende betalen die somma van dardehalff hundertt dalers voer restitutie ende betalinge vande welcke dardehalff hondertt dalers, alle des vors Convents landen ende goederen sullen wesen hypotiseertt ende vorbonden gelick desulve bij gemelten Commenduir mit onsen believent wille ende consent in cracht van desen expreselick hijpotiseertt ende verbonden worden, des sullen die restante hondert soventich daler, mit sampt dandere expensen voeren gementioneertt, voer dat deses bij den vors Takema kurzgelecht, gelick mede die interessen van de gehele somme vors mit oick die obgemelte andieninge, in recompens van de vrije taffell bijden selven Takema wesher geneten ende noch tho genieten, int geheell versmolten bliven doett ende tho niete wesen Walltho voerstaen nochtans dat tusschen partien vors [...] worst rende geaccerdiertt is als dat het vors Convent die gementioneerde dardehalff hundertt dalers een Jaer lanck sall moegen halden op interesse als tho wieten die hundertt op soven, nae dato dat die vorgenoemde Taekema geraken mach die vrije taffell vor niet meer te genieten. Sonder argelist Ihn Oerkunde der warheitt hefft gemelter her Commen- duir desen mit egenen handt onderteckent, ende mit sin ampts segell hier an hangende bevestigt.
Ende hebben we Stadtholder ende hoefftmannen obgemelt tott approbatie, corroboratie ende Confirmatie van dit vors accorde con. . .matt. Segell ter bede ende begertte van sin weerden wetentlick beneden ann desen brieff doen hangen In den Jare uns heren duisent vijff- hundert negen ende tachtentich den darden Novembris Hieronymus Eminge P. van Maerhusen commenduer onwerdich tho Oesterwerum'.
Lees meer: Het klooster OOSTERWIERUM te Heveskesklooster, deel 2.
|