Tussen de late 12e eeuw en het einde van de 16e eeuw kent het gebied dat de huidige provincie Groningen omvat 34 kloosters, gesticht door acht verschillende kloosterorden. De kloosters hebben meestal een agrarisch karakter en worden gebouwd aan zee, rivieren of op zogenaamde ‘woeste grond’. De bewoners van de kloosters bouwen dijken en dammen en ontginnen enorme hoeveelheden land. Van de 34 kloosters is er slechts één grotendeels overgebleven, namelijk dat in Ter Apel, terwijl van het enorme klooster van Aduard alleen de ziekenzaal nog resteert.
Korte historie van de kloosters in Groningen
De huidige provincie Groningen maakt in de Middeleeuwen deel uit van de Friese landen, die reiken van het huidige Friesland tot en met het huidige Ost-Friesland (Dld). De meeste ‘Groningse’ kloosters hebben een moederklooster elders in de Friese landen. Ze worden bevolkt door leden van adellijke families die hen ook financieel steunen. Zowel mannen als vrouwen sluiten zich bij de kloosters aan. Zij houden zich vooral bezig met bidden en zingen en laten het werken op het land voornamelijk over aan de conversen en lekenbroeders.
Conversen zijn monniken die op latere leeftijd zijn ingetreden en lekenbroeders zijn kloosterlingen met een lagere status die qua religieuze plichten kunnen volstaan met enkele gebeden per dag. Zij hebben tijd voor de vele werkzaamheden in en rond het klooster. De kloosters op het platteland bezitten zogenaamde ‘refugia’: huizen in de stad waar de kloosterlingen naartoe kunnen vluchten als de situatie op het land te gespannen is ten gevolge van oorlogen, plunderingen, brandstichting enzovoort. De stad Groningen heeft verschillende refugia gekend. De bedelorden stichten hun kloosters in en rond de steden. Zij hebben verder geen bezittingen en houden zich onder meer bezig met de zorg voor armen en zieken.
Het grootste en belangrijkste klooster in de provincie is het cisterciënzerklooster van Aduard geweest. Het St. Bernardusklooster is zeer omvangrijk en heeft maar liefst vijftig(!) gebouwen binnen de kloostermuren in bezit gehad. Niet alleen houden de vele monniken zich bezig met landontginning, bedijking, handel en het bakken van kloostermoppen; zij hebben ook een eigen vloot en houden zich bezig met studie en onderzoek. Uit de zogenaamde ‘Kring van Aduard’ zijn tal van belangrijke geleerden voortgekomen. Van het klooster is thans niet meer over dan de ziekenzaal, waarvan velen aanvankelijk dachten dat het een kerk zou zijn.
Op 23 juli 1594 wordt in Groningen en de Ommelanden de zogenaamde Reductie doorgevoerd. Dat wil zeggen dat de provincie zich aansluit bij de Unie der Nederlandse Provinciën en akkoord gaat met een reeks voorschriften en regels. Zo wordt de gereformeerde kerk de staatskerk en is geen andere godsdienst toegestaan in het gebied. Hiermee is een definitief einde gekomen aan het kloosterleven van Groningen (1) (2).
Overzicht 1100 – 1580
De opkomst van kloosters heeft in Friesland lang op zich laten wachten. De reden daarvoor is dat de Friezen zich na de kerstening aanvankelijk helemaal op grote buitenlandse kloosters hebben gericht, zoals die van Fulda, Echternach en Werden.
In de 12e begint in die situatie echter verandering te komen. Friesland groeit dan zelfs uit tot een kloosterland bij uitstek. De functie van kloosters is in Friesland, net als overal, eerst en vooral religieus. Zo sturen de monniken elke dag weer hun gebeden op naar de hemel voor het zielenheil van hen zelf en hun begunstigers. Juist het veilig stellen van hun eigen zielenheil is voor heel wat mensen in goeden doen aanleiding om land aan kloosters af te staan. In totaal zal zo ongeveer 20% van de Friese grond in kloosterbezit komen.
Omdat Friesland navenant rijk is, kunnen er ook zoveel kloosters worden gesticht. Vooral twee van de oudste kloosters in Friesland zijn van grote betekenis geweest: Klaarkamp (bij Rinsumageest) en Mariëngaarde (bij Hallum). Van laatstgenoemd klooster is een kroniek bewaard gebleven waarin de levens van de eerste abten beschreven worden. Klaarkamp en Mariëngaarde horen tot twee rivaliserende orden, die in de 12e eeuw allebei nog nieuw zijn: de cisterciënzers (ook wel ‘schiere monniken’ genaamd) en de premonstratenzers. Met name die beide orden hebben een stempel gezet op het Friese kloosterlandschap.
Dat geldt ook voor de Groninger Ommelanden, waar het grootste en machtigste klooster van alle Friese landen verrijst: de Bernardusabdij van Aduard, een dochterklooster van Klaarkamp. Typerend voor de cisterciënzers en de premonstratenzers is de aanwezigheid – naast de kloosterbroeders – van lekenbroeders. Deze ‘werkmonniken’ maken het mogelijk dat de kloosters die tot de beide orden horen, ook centra van economische activiteit worden [1].
Werkzaamheden
Zo exploiteren ze grote landbouwbedrijven (‘uithoven’). Daarnaast bemoeien de cisterciënzer- en premonstratenzerkloosters zich intensief met zaken als turfwinning en handel. Het klooster Klaarkamp heeft een veenmeester (zelf ook een lekenbroeder) in dienst, die op de Skierstins in Veenwouden woont. Datzelfde klooster heeft ook eigen handelsschepen in de vaart, die tot in Hamburg varen.
Ook met bedijking en de aanleg en het onderhoud van waterwegen, zijlen en bruggen houden de verschillende kloosters zich bezig. Natuurlijk zijn de Friese kloosters ook cultuurdragers. De monniken doen niet alleen aan bidden, zingen en mediteren, maar houden zich ook bezig met lezen en schrijven. Onder hen zijn geleerde lieden, die aan buitenlandse universiteiten gestudeerd hebben. Er zijn helaas niet zoveel handschriften uit Friese kloosters bewaard gebleven. Alleen uit het klooster Thabor (bij Sneek) zijn nogal wat schrijfproducten overgeleverd. Juist dàt klooster is trouwens laat gesticht, opvallend genoeg door een van de zeldzame Friese ridders: Renick Bockema.
In de begintijd van de Friese vrijheid spelen de abten van de Friese kloosters, die zelf in de regel uit vooraanstaande Friese families stammen, een stabiliserende rol als vredestichters. Dat loopt echter niet altijd goed af. Zo wordt abt Eelco Liauckama van het klooster Lidlum bij Tzummarum, in 1322 door de lekenbroeders van zijn eigen klooster doodgeslagen. Dat is het begin van een langzaam sterker wordend verlies aan prestige van de kloosters. Het grote verval begint met het opkomen van de Reformatie na 1520. Het einde komt in 1580, als in Friesland de macht wordt overgenomen door de calvinisten. Alle kloosters worden dan bij besluit van de Staten opgeheven (2).
Door confiscatie van het zeer omvangrijke landbezit van de kloosters, wordt de provincie in één klap rijk. De kloostercomplexen worden haast allemaal kort na 1580 afgebroken. Daardoor is er zo goed als niets meer terug te vinden uit de oude glorietijd van de Friese kloosters. Behalve dan de ziekenzaal in Aduard (één van de vijftig gebouwen daar) en een groot deel van het klooster in ter Apel.
Noten, bronnen en referenties:
1. 'Kloosters in Groningen', Introductie klooster Ter Apel
2. Drs. G.F. Noordhuis, De Johannieters in Stad en Lande. Geschiedenis van de Johannieters in de provincie Groningen (13de - 17de eeuw). Uitgeverij Sikkema Warffum, 1990
Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorg-vuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.