Auteur: †Heinz Wallisch, 26 maart 2007, Link naar de bron
“Het eenige voordeel wat ik had, was, dat ik vrij gebleven ben van god en godsdienst”
Ooit heeft er in Finsterwolde een luxe hotel gestaan. De eigenaar is Jan Poppes Hommes die door Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 – 1919) “een scherpzinnig man” wordt genoemd. Ook is van zijn jongste dochter bekend dat zij aan haar kinderen vertelt dat het toch wel een beetje een “vreemde man” is. Deze Jan Poppes Hommes, geboren in Bellingwolde op 26 juni 1843 en overleden in Groningen op 11 november 1916, is de pionier van het anarchistisch socialisme in heel Oost-Groningen gedurende de laatste tientallen jaren van de 19e eeuw. Hij is de zoon van Poppo Jans Hommes, dagloner en Teelke Geerts Joosten.
Nu meer dan 120 jaar later is er in ons land niets meer van het anarchistisch socialisme te bekennen, maar veel van zijn opvattingen en de kernachtige uitspraken van hem staan nog steeds als een paal boven water en spreken nog steeds velen, vooral in Oost-Groningen, aan. Jan Poppes leeft van 1843 tot 1916 en zet zich in de periode vol overtuiging in voor de belangen van de dagloner en hardwerkende arbeider. Hij schrijft en vertelt er veel over, maar hij ondersteunt zijn gedachten ook met daden, steekt zelf de handen uit de mouwen en durft het aan om gelijk loon te gaan betalen van gelijke arbeid, wat in die tijd een bijna gevaarlijke bezigheid is.
In 1883 trekt Hommes in Finsterwolde “Hotel Hommes” uit de grond, geheel gebouwd met straatklinkers en hoewel je het niet zou verwachten wordt dit een voor die dagen opvallend luxueus etablissement en een treftpunt, ja zelfs een “broeinest” voor tal van gelijkgezinden die uit het hele land naar Finsterwolde afreizen om daar de kopstukken uit de arbeidersbeweging te horen spreken.
In die tijd is het heel bijzonder dat een man als Hommes in staat is deze mensen uit alle windstreken naar Finsterwolde te slepen om daar over hun idealen te praten en om deze uit te dragen. Omstreeks 1885 brengt Hommes een brochure uit onder de titel het “Neem- en Eetrecht”. Sommigen vinden dat deze beruchte brochure verkeerd wordt uitgelegd, waardoor de gemoederen in Oost-Groningen, maar ook zelfs ver daarbuiten lang worden beziggehouden. Hommes stuit op grote tegenstand van de “dikke boeren”, maar ook van de gegoede burgerij, de bezittende klasse in die tijd.
Tussen Ferdinand Domela-Nieuwenhuis en Jan Poppes Hommes groeit al snel wederzijds respect en vertrouwen, resulterend in een levenslange vriendschap. Samen ondernemen ze vervolgens in 1904 een tocht vanuit Nederland naar het Vrijdenkerskongres te Rome.
Doordat de jonge Jan Poppes Hommes uit Bellingwolde, als arbeiderskind niet meer dan vier jaar lager onderwijs heeft genoten, wordt hij, veertien jaar oud, al koopman, maar enige tijd later gaat hij aan de slag als smidsknecht, hetgeen hij zeven jaar lang zal volhouden. Op 20 maart 1868 trouwt hij met Grietje Swarts en vestigt hij zich in Finsterwolde, en gaat hij na enige tijd met losse arbeiders, zonder meesters of bazen, aan de slag: grondwerk, dijken- en wegenaanleg, en . . . men krijgt bij hem gelijk loon voor gelijk werk. Hij weet zelf maar al te goed wat werken is.
Op zijn veertiende koopman en daarna zeven jaar smidsknecht, wat wil je nog meer. Ondanks het feit dat zijn ideeën in arbeiderskringen met open oren en armen moeten zijn ontvangen, valt de groep achter Hommes na tegenslagen uit elkaar en gaat hij als particulier aannemer alleen verder. Ook in die functie treft het noodlot hem: als gevolg van stormschade in 1877 wordt hij zelfs failliet verklaard. Daardoor geeft hij de moed echter niet op en vestigt hij zich als kastelein annex zaalverhuurder; daarnaast handelt hij in bouwmaterialen. Met zijn eerste vrouw krijgt Hommes zes kinderen: een meisje sterft tien dagen na haar geboorte.
Na twaalf jaar huwelijk overlijdt zijn vrouw. Zij is dan nog maar 33 jaar oud, op 1 december 1880. Precies anderhalf jaar later treedt Hommes opnieuw in het huwelijk: met Pieterke Winter, die vanaf haar geboorte in Finsterwolde heeft gewoond. Samen krijgen ze vijf kinderen: drie jongens, twee meisjes. Eén jongen, Roelf, leeft slechts zo’n drie maanden. De volgende zoon, die ruim twee jaar later wordt geboren, krijg ook weer de naam Roelf. De tweede mevrouw Hommes sterft in 1901. Zij wordt 42 jaar.
Tot 1915 blijft Hommes in Finsterwolde wonen, vervolgens verhuist hij naar de Stad. Daar betrekt hij een woning aan de Hereweg, waar hij een jaar later, als gevolg van een zware bronchitis, op 73-jarige leeftijd overlijdt. Het heeft hem veel verdriet gedaan dat geen van zijn kinderen zijn strijd heeft voortgezet.
Miskende persoonlijkheid
Vanaf 1886 nodigt Hommes al zelf sprekers met een socialistische overtuiging uit en daarnaast zelfs schuwt hij geen radicale anarchisten, om toespraken in zijn etablissement te houden. Als gevolg daarvan groeit Hotel Hommes uit tot een stevig bolwerk van die nieuwe denkbeelden en krijgt het hotel in Finsterwolde bestaansrecht, al is het dan maar voor een kleine groep mensen.
Otto S. Knottnerus schrijft op 28 maart 2007 over het werken “in commune” het volgende:
“Dat “werken in commune” wordt wel eens ten onrechte geromantiseerd. Het was de kleine aannemerij al sinds de achttiende eeuw gebruikelijk om op gezamenlijke rekening van winst en verlies te werken. We noemen dat tegenwoordig VOF. Vooral bij dijkwerkers was dit heel gebruikelijk. Hommes was volgens mij vooral zo bedreigend voor de politieke elite van Finsterwolde omdat hij zelf – net als zijn plaatsgenoot Kaspers – qua leefstijl dicht bij de boeren kwam. Zijn hotel bood de arbeidersbeweging een vergaderlokaal en toen hij het verkocht was de door de boeren gedomineerde gemeenteraad er als de kippen bij het pand te kopen. Zij hadden niet kunnen voorzien dat het gebouw enkele jaren later door het algemeen kiesrecht alsnog min of meer in handen van de tegenpartij zou komen. De gedenksteen die de boerenbestuurders aanbrachten, raakte dan ook zoek bij een verbouwing in de jaren vijftig. De steen kwam na 1990 nogmaals boven water, werd afgeleverd bij het gemeentehuis in Beerta, maar raakte naar verluidt weer zoek. Hommes, Tuin en anderen hebben nog wel zoveel invloed gehad dat een kwart van de mannelijke bevolking in 1918 ondanks de stemplicht bij de verkiezingen niet ging stemmen. Ook vakbondsafdelingen kwamen in Finsterwolde eerst niet van de grond. Als er gestaakt werd, waren het vooral lokale stakingen zonder stakingskas, in stand gehouden door collectes. Pas toen de rode zon in het oosten leek op te komen, kreeg men nieuwe hoop. Hommes’ leefstijl kreeg minder navolging. Als we de verhalen van Oabel Oabels mogen geloven, staakten de arbeiders van Ganzendijk bij het brandblussen omdat er niet genoeg jenever werd uitgereikt. En dat in de tijd dat Hommes aan geheelonthouding, vegetarisme en naaktzonnen deed…”.
“Toen kwam die relatie met Domela Nieuwenhuis en kregen ze die vergaderingen in het hotel. Verder verschenen opa’s artikelen in de krant, en dat irriteerde vooral de boeren. Regelrecht in opstand kwamen ze niet, maar ze hadden er wel heel veel moeite mee, en als gevolg daarvan gingen ze hem mijden. Het betekende voor zijn zaak omzetverlies, maar dat nam hij op de koop toe. Het ging mijn opa toch niet om zijn eigen gewin, maar puur voor de gemeenschap en in eerste instantie voor de kleine man”.
“Opa Hommes was zeer gelieerd aan bouwen en bouwmaterialen, en dat heeft zijn weerslag in de familie gevonden: twee van zijn jongens zijn architect geworden, en één van hen is in de handel in bouwmaterialen terechtgekomen. Door het vele werk heeft hij goed geld verdiend, vertelde mijn moeder, maar hij bleef er niet op zitten; er was ook nooit geld: de studies van die jongens, huur voor hun kamers, dat kostte ook nogal wat. Hij heeft alle kinderen goed laten leren. Eén van zijn zoons is opperhoutvester geworden, onder meer in Nederlands Oost-Indië, een andere jongen werd ingenieur bij de Nederlandse Spoorwegen, een derde werd eveneens spoorwegingenieur, eerst in Transvaal (Zuid Afrika) en later ook nog in Nederland.
Een van de zonen ging naar Amerika en kwam na de Eerste Wereldoorlog terug als kapitein van een duikboot. Overigens kun je die opa ook ten aanzien van zijn dochters modern noemen. In dat opzicht was hij zijn tijd ver vooruit en dat soort mensen kweekt altijd weerstand. Hij liet mijn moeder als vijftienjarige al op kamer wonen in Groningen om er de huishoudschool te bezoeken en daarnaast Franse les te nemen. Dat was in die tijd een hele sensatie: een meisje uit zo’n dorp op kamer in de Stad!
Doordat opa’s tweede vrouw (Pieterke Winter) ook al jong was overleden, moest mijn moeder die huishouding runnen. Dat was, met al die dienstbodes voor het hotel inbegrepen, een hele onderneming. Op de foto van die oude ansichtkaart met Hotel Hommes staat ze, met een wit schort voor, op de stoep. Het huis in Finsterwolde waar ze woonden, en waar ook alle kinderen zijn geboren, was prachtig. Het staat er nu nog, schuin tegenover het hotel.”
Hij noemt dat deel van iemands bezit dat “voor direct of later gebruik bestemd” is, nu juist “onschendbaar”, omdat men iemand wel in groot gevaar zal kunnen brengen door hem zulks af te nemen. Het is de reeds in die tijd bestaande overvloed, welke volstrekt onevenredig is verdeeld, die Hommes in het geweer heeft doen komen. “Indien wij van neemrecht spreken” (dan doen wij dat) omdat al wat is, voor allen is.” De natuur (en voor de gelovigen god – door Hommes klein geschreven) heeft dit niet met een bijzondere verdeelsleutel “ter beschikking gesteld”.
“Hij was een scherpzinnig man, en als hij zijn gedachten wat duidelijker had kunnen uitdrukken, dan zou er nog veel meer kracht van hem zijn uitgegaan.” Eén van die vele uitgaven is Loonwerk en zijne gevolgen: I. Theorie; II. Practijk, verschenen omstreeks 1905. De uitgave is gerealiseerd door Drukkerij De Samenwerking in Winschoten, maar daarin wordt geen jaartal vermeld. Het eerste gedeelte bestaat uit een gedetailleerde beschouwing over Hommes’ individueel-anarchistische standpunten, het tweede gaat over de veelzijdige praktische belevenissen van een anarchist in Oost-Groningen van anno de eeuwwisseling. Bijzonderheid is dat Hommes op de achterzijde van de brochure heeft laten drukken dat men bij hem boeken kan lenen, respectievelijk kopen, van Ludwig Büchner (1824-1899), Spinoza, Darwin, Bakoenin, Multatuli, Domela Nieuwenhuis en van hemzelf.
Het Vrijdenkerskongres van Rome
Als enkelen hun enorme geleerdheid hebben blootgelegd en hebben betoogd dat in de allereerste plaats scheiding van kerk en staat nodig is, worden deze met een daverend applaus beloond. Daarop krijgt een Franse arbeider het woord, die meent dat de loonslaven moeten ophouden te werken voor kerk en staat, en men de algehele vrijheid der individuen moet vooropstellen. Dan zal het roven van kerk en staat vanzelf vervallen. Daarna heeft echter niemand de spreker meer kunnen verstaan als gevolg van het gebrul en het geschuifel met de voeten. Als de man toch verder spreekt, “begonnen bijna alle heeren en dames vrijdenk(st)ers te loeien, zoals beesten dat kunnen doen,” schrijft Hommes. Op die manier wordt de spreker gedwongen zijn betoog te staken en de tribune te verlaten. “Wat zegt gij nu van zulke vrijdenkers?”, vraagt Hommes aan zijn vriend Domela Nieuwenhuis. Deze reageert slechts door middel van een eenvoudig schouderophalen. Ondanks verschillen in reactie hebben de beide mannen ook tijdens die onderneming een goede verstandhouding kunnen bewaren, getuige ook Nieuwenhuis’ gedenkwoorden van 15 november 1916: “De aangenaamste herinneringen hebben wij van hem als reisgenoot.”
Dwaalspoor
Als een arbeider zich bij Hommes komt beklagen en hem dan om raad vraagt, omdat er maar geen verbetering merkbaar wordt, luidt zijn antwoord steeds: “Eigen schuld, raadpleeg uw eigen behoeften, denk zelf over uw toestand na in plaats van naar anderen uw oren te laten hangen.” “Door vrijen arbeid voorzie ik in mijn onderhoud. Door ruiling verkrijg ik van anderen wat ik verder nodig heb”, luidt een van zijn beginselen. Dat de overheid, met name in die context bij Hommes bepaald niet in een goed blaadje staat, blijkt uit zijn woorden: “De staat kan men zich het beste voorstellen als een rooverbende met een hoofdman, waarom al de rovers zich centraliseren . . . De staat brengt niets voort. Integendeel.” En over de vele handlangers van die overheid schrijft hij: “De staatsambtenaren hinderen de individuen in al hun ondernemingen.” Vooral wat dat laatste aangaat, is er meer dan honderd jaar nadat Hommes al die gedachten aan het papier heeft toevertrouwd volgens sommigen nog niets veranderd….
Hij wordt lid van De Dageraad en bepleit het algemeen kiesrecht en steunt de kandidatuur van D.R. Mansholt voor de Kamerverkiezingen van 1888. In februari 1889 komt Domela Nieuwenhuis op zijn verzoek naar Finsterwolde, waar diens rede enthousiast wordt ontvangen. Hommes en Domela Nieuwenhujs blijven hun gehele leven vrienden. In dat jaar mislukt Hommes' poging in de gemeenteraad te komen. Na de voor de Sociaal-Democratische Bond (SDB) teleurstellende Kamerverkiezingen van 1891 radicaliseert hij snel. Hij wijst het parlementarisme af en beschouwt de revolutionaire opheffing van het privaatbezit als enige weg naar het socialisme.
Hommes is mede-financier van bladen als de 'Oldambtster Courant' (1888), 'De Volkszaak' (1890), 'De Arbeider' (1892) en 'Het Volksdagblad' (1895). Voor het felle blad De Arbeider schrijft hij een groot aantal artikelen en verslagen. In de roerige jaren 1892/1893 als in Oost-Groningen de staat van beleg wordt afgekondigd, betitelt de burgemeester hotel Hommes als het “broeinest der geheele socialistische beweging”. De SDB-afdeling houdt er scholingsavonden, waarvoor Hommes een leestafel met socialistische kranten als 'Recht voor Allen' heeft ingericht.
Hommes spreekt al die jaren zelden in het openbaar, maar debatteert in kleine kring des te meer. Hij wordt wel omschreven als het 'type van een raisonneur' en als een 'scherpzinnig man' (Domela Nieuwenhuis), 'maar met stokpaardjes' (F. van Eeden). Vanaf 1893 is Hommes het anarchisme zeer toegedaan en hij nodigt J. Methöfer en B. Reyndorp uit hiervoor propaganda te maken. Spoedig staat hij op een invididueel-anarchistisch standpunt, dat hij nimmer meer zal verlaten. 'Iedere band of verbintenis, gelijk met wien ook aangegaan, moet als gevolg hebben: onderdrukking'. Hommes heeft inmiddels zijn klantenkring van boeren en burgers verloren (boycot) en vindt eind jaren negentig opnieuw een goed bestaan als aannemer in wegenaanleg en -onderhoud. Hij acht deze positie niet in strijd met zijn individualistische beginselen. Integendeel, hij roept de arbeiders op zich te onttrekken aan de 'loonslavernij', te 'nemen' en te genieten zoals hij doet.
In een twintigtal brochures, in duistere stijl geschreven, hamert Hommes op het individualisme. Voorts bepleit hij hierin het neem- en eetrecht, de natuurlijke leefwijze, vegetarisme en naaktcultuur. Hommes heeft colporteurs in dienst om zijn werkjes te verspreiden, evenals die van zijn vriend B. Damme, zijn leermeester Max Stirner, Multatuli en P. Kropotkin. Daarnaast publiceert hij in 'De Vrije Socialist'. Hij bezoekt verscheidene congressen, waaronder samen met Domela Nieuwenhuis –zoals reeds verteld- het vrijdenkerscongres te Rome in 1904. Tot in zijn laatste Ievensjaren is hij actief en vindt hij nog een medestander in Remko Tamminga uit Farmsum.
Hommes is echter teleurgesteld in de resultaten en het bedroeft hem dat geen van zijn kinderen zijn strijd voortzet. Zijn pleegdochter Teelke huwt met de SDAP-er Hendrik Spiekman. In 1915 vertrekt Hommes naar Groningen, waar hij een jaar later op 73-jarige leeftijd overlijdt.
|
||||||||||||
|