De voorkant van de borg met de toren en de brug over de gracht. Bron: RHC GA, Groninger Archieven. Beeldbank Groningen.
In 1371 bij het vaststellen van regels voor het Schouwerzijlvest is sprake van het kerspel sancti Petri in nova terra, het kerspel van Sint-Pieter in het nieuwe land, Pieterburen dus. In welk jaar de indijking heeft plaatsgevonden is niet bekend. In dit nieuwe land ligt ook het Huis Ten Dycke, waarvan het tot de sloping in grondvorm bewaard gebleven steenhuis, vermoedelijk in het laatste kwart van de 14e eeuw is gebouwd. Volgens de overlevering zou het steenhuis oorspronkelijk op een zandplaat buitendijks hebben gelegen, beveiligd door een dijkje. Evenwel is de strook ten zuiden van de oude zeedijk tot aan het Westernieland hoog en zandig, zodat eerder aan een oeverwal moet worden gedacht. De overlevering wil ook, dat op dit huis zeeroverij is bedreven. Jacob van Lennip zou in zijn roman Ferdinand Huyck aan het huis Ten Dycke hebben gedacht. Betrouwbare gegevens hebben we niet omtrent deze zeeroverij.
Afbeelding van een schilderij van de voormalige borg Dijksterhuis bij Pieterburen. Fotograaf: onbekend, voor 1900. Licentie: Publieke Domein.
Zekerheid is er pas met Focko ten Dycke kort na 1400. Deze komt dan als hoofdeling voor te Pieterburen, namelijk in 1406, 1416, 1417 en 1420. In 1420 is hij een van de gevolmachtigden van de stad Groningen die te Hindeloopen met Ocko tom Brok een overeenkomst sluiten over krijgsgevangenen. Vervolgens wordt in 1420/21, 1430, 1438 en 1444 Abele ten Dycke genoemd.
In 1420 of 1421 wordt hij, als hij in het Groninger leger is dat Sluiten belegert, door de Hollanders gevangen genomen; het is echter ook mogelijk dat hier Focke bedoeld is. In 1430 en 1438 wordt de rondgang van het redschap in de rechtstoel Eenrum geregeld. Abele to Dycke heeft rechten op Dijksterhuis en Idemaheerd in bezit gehad.
Dit stelt ons voor de vraag of Ode en Abel tot de Groninger familie Ter Bruggen behoren. De naam van deze familie wordt in Latijnse stukken vertaald met Ponte. Nadere bewijzen hebben we niet. In haar testament noemt Ode deze familie niet.
Zelf zal zij dus geen Ter Bruggen geweest zijn. In haar testament van 1448 geeft zij als haar wens te kennen naast haar man Focke begraven te worden in haar eigen kerk te Pieterburen. Of deze Focke dezelfde is geweest als bovengenoemde Focke ten Dycke is niet bekend.
Ook haar verwantschap met Abel ten Dycke is onduidelijk. In dit verband kan ook Wiert ten Dycke genoemd worden, die in 1447 al overleden is.
De erfenis is aan haar vier nichten gekomen, waarvan in elk geval drie dochters van de bovengenoemde oom Luywert Schultinge. Ook is zeker, dat zij in 1464 aan Johan Rengers van ten Post mede ten behoeve van diens zoon Dutmer het volgende schenkt: ‘haar huizinge en heminge to Dycke’ met bijbehorende landen en rechten overeenkomstig Johans huwelijksbrief met wijlen Frouke Schultinge, een nicht van Ode.
Het huis Ten Dycke is aan de familie Rengers gekomen. Het is mogelijk, dat Johan of zijn zoon Dutmer het koor van de kerk gebouwd heeft. In de gewelven bevinden zich heden ten dage nog de wapens Rengers en Schultinge.
In de oorlogen omstreeks 1500 behoort Dutmer Rengers tot de groep hoofdelingen die zich aansluiten bij de Saksische hertogen en de graaf van Oost-Friesland tegen de stad Groningen.
Graaf Edzard (van Emden) laat de huizen Sauwerd en Ten Dycke in 1499 bevestigen en versterken. Maar de Groningers onder aanvoering van Ulrick van Dornum veroveren de beide huizen en 'ontvesten' ze. Vanuit Ten Dycke ontneemt jonker Ulrick de Emdenaren drie schepen die van Amsterdam onderweg zijn met laken en andere waren, met meer dan 4000 gulden waarde. Dutmer blijft in dienst bij de graaf van Oost-Friesland. In 1504 en 1505 komt hij voor als drost of ambtman te Oterdum.
In hetzelfde jaar worden ook verschillende huizen van hoofdelingen in de stad afgebroken en het materiaal gebruikt voor een nieuwe toren aan de Boteringepoort. Daarbij is ook de woning van Dutmer Rengers bij de A-kerk.
In 1706 gaat Willem Alberda een ruil aan met zijn schoonvader waarbij hij Dijksterhuis verkrijgt en een aantal gerechtigheden. Bij die gerechtigheden behoren acht ommegangen in de rechtstoel van Eenrum, Pieterburen en Westernieland, de staande jurisdictie en het overrecht te Wierhuizen met het staande strandrecht, collaties te Pieterburen en het presidium der collatoren te Pieterburen, twee collaties tot Wierhuizen, de staande schepperij in Schouwerzijl van het huis Ten Dycke met de schouw over Eenrum en Pieterburen en het recht het zijlschot van Saaksumhuizen en Westernieland te ontvangen van de zijlrechters aldaar, het recht om twee van de vier jaren een zijlrechter en dijkrechter van Pieterburen aan te stellen, twee zijrechterschappen en dijkrechterschappen van de vier te Wierhuizen onder de schepperij van Oldenklooster, het staande opperdijkrechtschap van Eenrum, Pieterburen en Westernieland en Wierhuizen, het staande dijkrecht van de kadijk van Pieterburen, Westernieland en Wierhuizen en andere heerlijkheden en gerechtigheden in Hunsingo. Deze opsomming geeft een beeld van de machtspositie van de heren van Dijksterhuis. In 1750 bezitten zij het staande redgerrecht van Eenrum c.a. Ook het huisraad van Dijksterhuis wordt in 1706 overgedragen aan Alberda. We horen dan van de volgende vertrekken: het torenkamertje, de raadskamer, de jufferskamer, het kleine kamertje boven mijnheers slaapkamer, de officierskamer, de knechtenslaapkamer, de stove, de eetkamer, de zaal, mijnheers slaapkamer, de groene kamer en enkele kelders. Blijkbaar heeft Alberda voor deze transacties geld nodig. Hij verkoopt namelijk in hetzelfde jaar aan Levy Sijmons juwelen ter waarde van 5000 gulden.
Tijdens Willem Alberda wordt het borgterrein gewijzigd. De oude gracht wordt gedempt en vervangen door een andere die een vierkant terrein omsluit. Willem overlijdt in 1721. Uit zijn eerste huwelijk is een zoon geboren, uit zijn tweede huwelijk, met Clara Alberda van Enum, twee dochters. Over de erfenis ontstaan langdurige processen die eerst in 1745 eindigen. Volgens het Ommelander landrecht ontvangen de zoons uit de ouderlijke nalatenschap vooruit de hofstede met de heerlijkheden, waar zij geboren zijn. Deze zoon Gerhard Horenken Alberda is evenwel niet op Dijksterhuis geboren. Toch blijft hij in het bezit van Dijksterhuis. In 1725 huwt hij zijn nicht Susanna Elisabeth Alberda, erfdochter van Menkema. Deze overlijdt in 1744, Gerhard zelf pas in 1784. Zijn nalatenschap wordt getaxeerd op 874.000 gulden. Zijn zoon Unico Allard erft Dijksterhuis. Van zijn moeder heeft hij al in 1744 Menkema geërfd, dat hij pas na de dood van zijn grootmoeder in 1751 kan aanvaarden en waar hij ook na 1784 blijf wonen. Unico Allard is in 1762 te Barneveld getrouwd met Christina Bentinck van den Brieller. Unico Allard overlijdt in 1790. Zijn vrouw vestigt zich te Groningen in hun huis aan de Grote markt (rechterzijde van de Doelen), dat nog het alliantiewapen Alberda-Alberda en het jaartal 1730 in zijn gevel draagt. Zij overlijdt hier in 1815.
De bijzondere achterzijde van borg Dijksterhuis komt pas tevoorschijn na de kap van de bomen.. Bron: RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen.
De oudste zoon Gerhard erft in 1790 de borg Menkema, de jongste, Gosen Geurt, Dijksterhuis. Deze laat in 1791 en 1792 het huis verbouwen. Aan de voorzijde van het voorhuis wordt een nieuwe gevel gemetseld, ook het poortje, dat zich nu in het Groninger Museum bevindt, wordt dan aangebracht. Hij laat verder het gemetselde gewelf, dat nog een onderdeel van het oude steenhuis is, uit de voorkamer verwijderen en de stenen vloer door een houten vervangen. Veel belangstelling heeft hij ook voor de tuin. In mei 1793 vestigt hij zich op Dijksterhuis. Twee jaar later vindt de omwenteling plaats: de Republiek der Zeven Provincien (1588-1795) wordt de Bataafse Republiek (1795-1801) onder Franse druk. De heerlijke rechten worden buiten werking gesteld. De inkomstenderving wordt voor Dijksterhuis geraamd op 1062 gulden per jaar.
Gosen Geurt is oranjegezind en federalist. Toch neemt hij net als anderen in de Bataafse en Franse tijd functies aan. Bij beschikking van Napoleon wordt hij in 1812 benoemd tot chevallier de l'ordre imperial de la Reunion. In 1816 wordt deze benoeming ongedaan gemaakt. Inmiddels heeft in 1814 zijn benoeming in de ridderschap van Groningen plaatsgevonden. Gosen Geurt overlijdt ongehuwd in 1830. Aan hem herinneren nog twee rouwborden in de kerk te Pieterburen, waarvan het eenvoudige boven de deur van de borg heeft gehangen. Het fraaie exemplaar wordt voor de kerk gemaakt. Het zijn kopieën van oudere exemplaren, van zijn grootouders, die ook te Pieterburen aanwezig zijn. Het zijn de laatste rouwborden die in de provincie zijn gemaakt.
Tekening van borg Dijksterhuis uit 1678 overgenomen van de Coenderskaart door W. en F. Coenders van Helpen & Cornelius Appeus. Licentie: Publieke Domein.
Bij de akte van scheiding van 1835 valt het landgoed ten deel aan de zuster van de erflater Willemina Jeanne Alberda van Menkema, weduwe van Berend Lewe van Aduard, bijgenaamd tante Mijntje. Zij overlijdt in 1845 op Dijksterhuis. Na een 'officiele' begrafenis wordt zij de volgende nacht weer opgegraven en bijgezet in de grafkelder van de kerk (begrafenissen vinden in die tijd in de nacht plaats).
Herenbank in het koor van de kerk Pieterburen met Heraclesfiguur en de wapens van de bewoners van het Dijksterhuis. Aan de achterzijde van het koor hangen de vijf rouwborden van overleden borgbewoners. Foto: Gouwenaar, 17 juni 2013. Licentie: Creative Commons.
Verkoop en afbraak Erfgenaam wordt Gerhard Alberda van Menkema, de oudste kleinzoon van haar overleden broer Gerhard Alberda van Menkema. De nieuwe eigenaar verkoopt veel van de inventaris, ook de familie portretten. Het rijke jachtrecht wordt door hem verpacht, totdat op een tegen hem uitgelokt proces-verbaal een vonnis volgt, dat aan het jachtrecht in de Ommelanden een einde maakt. Hij sterft ongehuwd te Groningen in 1902. Zijn erfgenamen, de kinderen van zijn reeds overleden zuster Elisabeth Anna Alberda van Menkema, gehuwd met mr. Jean Francois Lewe van Nijenstein, verkopen op 17 december 1902 het huis op afbraak voor slechts 2475 gulden. Voor 1 september 1903 moet de sloop voltooid zijn. Van tevoren is nog een poging gedaan het huis te behouden, maar het bedrag van 1500 gulden nodig voor de aankoop door enige particulieren, kan niet bij elkaar worden gebracht. Een van de beide schathuizen wordt verbouwd tot boerderij. Het roestvrije metalen inrijhek met de gebeeldhouwde vazen wordt later overgebracht naar de borg Menkema. Het gebeeldhouwde, reeds eerder genoemde poortje verhuist met de windvaan, een triton(04), naar het Groninger Museum.
Ten Dycke (schathuis van de voormalige borg Dijksterhuis) Pieterburen. Rijksmonument. Foto: Gouwenaar, 15 maart 2011. Licentie: Creative Commons.
Het verloop van de afbraak In de voormalige vestibule van de borg schijnt ooit een spreuk te geweest te zijn met de tekst 'Moge dit huis blijven staan, totdat de mier de wateren van de zee hebben opgedronken en de schildpad de gehele aarde zijn doorgewandeld'. Deze spreuk is echter nooit bewaarheid geworden, want de borg is met de grond gelijk gemaakt; wat zonde voor het nageslacht. Vrij snel na het begin van 1902 woont er al niemand meer op de borg en is deze al aardig in verval geraakt. Gerhard Alberda van de Menkemaborg en borg Dijksterhuis woont op de Menkemaborg te Uithuizen en heeft Dijksterhuis in zijn bezit. Hij schijnt niets te voelen voor het huis en verkoopt er wat er te verkopen valt. In de eerste plaats laat hij een groot deel van de bomen kappen en verkoopt die als hout.
Dan wordt het maart en blijkt dat de gehele oostsingel al verdwenen is. De aanblik het het Dijksterhuis ziet er nu geheel anders uit. In het Algemeen Handelsblad lezen we op 4 april 1902 daarover:
“Op een afstand gezien vertoont zich over de vlakke landen van Hunsingo het bosch te Pieterburen en daarin staat het slot of de burcht van den heer, die niet alleen dit bosch bezat, maar vele daaromheen liggende landerijen. De woning is hooger dan de omringende boomen, zoodat er een vrij uitzicht is op de omgeving en naar het noorden ziende, vertoonen zich de Wadden.”
De bezitter, die vrijgezel is, geeft de siervazen die voor de borg staan cadeau aan zijn familie die op kasteel Heino woont en van de inboedel is op dat moment al niet veel meer over. Als het april wordt verkoopt Alberda de collatie, het recht om bijvoorbeeld predikanten te mogen benoemen, aan de hervormde gemeente te Westernieland. Dit levert hem niet veel op. Slechts duizend gulden mag hij zich rijker noemen.
Nog dezelfde maand komt hij op 22 april te overlijden. De borg blijkt nog niet helemaal leeg te zijn, want men treft er ondermeer nog twee archiefkasten aan. Naarstig gaat men op zoek naar de sleutels daarvoor, maar deze zijn nergens te vinden. Dat vindt men schijnbaar een lastige zaak, want er is ook niemand die weet wat er zich achter die deuren bevindt. De kranten berichten erover: er kunnen zich veel spullen bevinden die nog niemand ooit heeft gezien. Geschriften van jaren terug, waarin mogelijk veel valt te lezen over de borgbewoners en de streek, waar de heren het voor het zeggen hebben gehad.
Hoe men de kasten heeft geopend is onbekend, doch in mei gaat het volledige restant van de inboedel per schip naar UIthuizen, waar een veiling zal plaatsvinden en waar ook spullen van de Menkemaborg onder de hamer zullen komen.
Gelukkig krijgen we nog een algemene indruk van de borg als het Algemeen Handelsblad op 23 november 1902 een beschrijving van de borg plaatst:
“Dat oude Dijksterhuis kan op schoonheid niet bogen, maar de forsche lijnen, de na eeuwen nog loodrecht uit het water oprijzende muren, ze dwingen tot eerbied.
Uiteraard laat de krant ook nog even weten dat we niet moeten vergeten dat de bekende watergeus Sonoy op de borg heeft gewoond en waar een moor het dienstmeisje heeft vermoord, dit zou een onuitwisbare bloedvlek op de vloer achtergelaten hebben. De plank met het bloed wordt weggehaald en er komt een nieuwe, maar het bloed komt telkens terug. Oude huizen hebben zo hun verhalen.... De krant schrijft nog een laatste groet:
“Een warme groet — een laatste groet helaas zij U gebracht van deze kille stranden, U, stoere, sombere, stille en toch zoo sprekende reus.”
Maar goed, de borg staat er nog en er komen kijkdagen. Zes keer mag iedereen de borg van binen en buiten goed bekijken. Voor niets gaat echter de zon op en elke bezoeker moet dan ook een vijfentwintig cent betalen. Het totale bedrag gaat naar de kas van de diaconie van Pieterburen. De hervormde armen van Pieterburen krijgen op die manier 100 gulden, want er komen maar liefst 400 mensen op af.
Op 17 december 1902 is het dan zover. De veiling vindt plaats in het café van Pieterburen. Mijnheer Van Seumeren is helemaal uit Tilburg komen opdraven en hij heeft het meeste geld. Hij betaalt 2575 gulden voor de borg en de boerderij, alsmede het beklemde land en verschillende losse percelen grond. Daarmee brengt het geheel het bedrag op van 135.000 gulden met de bepaling dat eventuele schatten die er in de loop van de 1000 jaar dat de borg er heeft gestaan voor 90% voor de koper zijn, terwijl de eigenlijke vinder 10% zal krijgen.
Het wordt februari 1903 en de overgebleven bomen gaan nu ook tegen de vlakte:
Het uitroeien van het bosch rondom het slot „Dijksterhuis” te Pieterburen (Gr.) is thans in vollen gang. Niet alleen zijn daarmede vele arbeiders uit de genoemde en de omliggende plaatsen bezig, maar ook is in het begin dezer week op het terrein van het slot een groote woonwagen met werkvolk uit Sappemeer aangekomen.
De bijzonderde achterkant van de borg nadat de bomen zijn gekapt is tevoorschijn gekomen. Bron: RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen.
De hervormde gemeente van Pieterburen heeft in maart 1902 al het collatierecht gekocht voor 2000 gulden van de erven Alberda. De erven bepalen dat de herenbank en de rouwborden van de familie Alberda in de kerk mogen blijven. Daar heeft men zich aan gehouden, want we kunnen ze nog steeds in de Petruskerk van Pieterburen bewonderen.
Tja, en waar moet de koper met het puin naar toe. Alle brokstukken worden naar Wierhuizen vervoerd en door het haventje gaat alles naar de dijk van de Lauwerspolderom die te versterken. Echter er zijn ook nog bruikbare stukken, zoals de prachtige antieke marmeren schoorsteenmantels, maar liefst 150.000 stevige stenen in vijf verschillende soorten, 500 blauwe marmeren vloertegels en 7000 dakpannen, balken en hout die middels een advertentie in de krant worden aangeboden.
Het is april 1903 geworden. Het terrein is veranderd in een complete kaalslag en de inwoners van Pieterburen zien dat alles met lede ogen aan, zo schrijft 'De Sumatra post' het volgende:
“Met leede oogen zien velen en niet het minst de inwoners van het dorp Pieterburen, de verwoesting aan van het aloude slot Dijksterhuis aldaar en van zijn prachtige omgeving. Op het ruime slotplein, aan welks ingang zich nog statig de hooge poort verheft, liggen thans opgestapeld honderdduizend steenen, grootendeels kloostersteenen van groote afmetingen, alsmede allerlei gedeelten van het inwendige van (het) gebouw (…). Reeds zijn de sloopers tot het hooge voorgebouw tot de benedenste verdieping gevorderd. Van den achtzijdigen toren, die een vrij uitzicht over de Wadden gaf, staat nog slechts een stuk van eenige meters hoog.”
Het wordt uiteindelijk juni als het Nieuwsblad van het Noorden meldt dat de sloop achter de rug is; alleen de fundamenten moeten nog uit de grond worden gehaald:
“…de laatste steenen nog uit de fundamenten gebroken en het bestaan behoort tot de geschiedenis. Het staan van het gebouw in een looden of koperen bak, zooals door velen werd vermoed, is onwaar gebleken.”
Op 13 juni van het jaar 1903 gebeurt er nog iets bijzonders. Bij het neerhalen van een oude lindenboom naast het voorplein komen onder de wortels en een een laag puin een mannenskelet en fragmenten van een gebroken zwaard tevoorschijn. Mogelijk zijn dit sporen van een terechtstelling of een vijand die om het leven is gebracht. Het is eeuwig jammer dat de stukken niet bewaard zijn gebleven. Noch bij de Groninger Archieven, noch bij het Groninger museum weet men niets van deze stukken. Daardoor is verder onderzoek, bijvoorbeeld naar de leeftijd, niet meer mogelijk.
Huidige toestand
Plattegrond van de borg Dijksterhuis te Pierburen. Bron: Groninger Museum. Auteur: ;J Stormer, 1860. Licentie: Publieke Domein.
|