In Nederland zijn in het verleden op allerlei manieren vogels gevangen. Vinkenbanen en eendenkooien zijn daar bekende voorbeeldenvan. Het vangen van goudplevieren met netten is minder bekend. Het is vrijwel uitsluitend in de kustgebieden van Noord-Nederland beoefend en het vangen speelt zich meestal af op afgelegen plaatsen. De meeste vangers gaan in de schemering van huis en komen bij donker weer thuis. Bovendien zijn deze lieden vaak niet erg mededeelzaam over hun vangsten aan derden, zodat er een waas van geheimzinnigheid ontstaat rond het wilsterflappen.
Wilster is de lokale naam voor goudplevier en flappen staat voor de vangmethode. Dit wilsterflappen is al een oude vangtechniek. We mogen aannemen dat de in de Middeleeuwen gevonden wilsterbotjes soms bij steden, soms in terpen van vogels zijn die op deze wijze zijn bemachtigd. Een duidelijk voorbeeld van vroegere wilstervangst met netten vinden we op een schilderij rond 1600, waar we in een polder bij Enkhuizen zeker een drietal plevierenvangers hun slag zien slaan. In N-Holland spreekt men over plevieren, niet over wilsters. Het schilderij hangt in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Als we deze foto vergelijken met een tekening van de huidige vanginstallatie, dan ziet een deskundige meteen, dat de vanginstallatie in 400 jaar vrijwel ongewijzigd is gebleven. Dat mag uitzonderlijk worden genoemd en betekent dat er aan het principe van de techniek in 400 jaar kennelijk niks te verbeteren valt. Als we zeer beknopt deze techniek omschrijven, komt het op het volgende neer.
In een open graslandgebied, waar regelmatige wilsters verblijven of doortrekken wordt een net van omstreeks 4 x 24 meter haaks op de wind uitgelegd tussen twee staven. Deze staven worden met een scharnierend voetje in de grond vastgezet. Aan het eind van de staven zit een gleuf. Daar wordt een lijn ingelegd; deze bovenlijn, waaraan het net bevestigd is, wordt strak gespannen en met stevige haringen vastgezet. Aan deze bovenlijn wordt een dwarslijn de zweep - bevestigd en ook onder spanning vastgezet. Aan deze zweep wordt een treklijn vastgemaakt en uitgerold naar de plek waar de vanger zich achter een windschermpje verdekt opstelt en ook beschutting vindt. De onderlijn van het net wordt met haakjes vastgezet, de onder spanning staande bovenlijn wordt met kleine haringen en pallen aan de grond gehouden. Om overvliegende wilsters te lokken worden er bij het net opgezette vogels uitgezet. Ook gebruikt de wilsterflapper een fluitje, waarmee hij op grote afstand wilsters aanfluit en ze naar het net weet te sturen. Tenslotte heeft men vaak een levende wilster of kievit op de wip, dit is een eenvoudig hulpmiddel om een vogel te laten fladderen. Dit fladderen stimuleert de vogels nog extra om neer te strijken bij het net. Het principe is simpel, neerstrijkende vogels dalen tegen de wind in, het net gaat voor de wind over. Door op het goede moment een ruk aan de treklijn te geven, vliegen de pallen van de bovenlijn los en schiet het net omhoog, mede geholpen door de wind. De laag erboven vliegende wilsters kunnen het net niet meer ontwijken en komen er onder terecht. Ze worden op snelle en vakkundige wijze door de mazen van het net er uitgehaald en in een kistje gestopt. Vroeger zijn ze gedood, nu worden ze geringd en weer losgelaten.
Tot omstreeks 1850 worden er aan de wilstervangst nauwelijks beperkingen opgelegd. Maar in de jachtwetten van 1852\1857 mogen er geen kieviten meer gevangen en geschoten worden, wat tot die tijd veelvuldig gebeurt. Men mag ze echter nog wel voorhanden hebben en ze verhandelen. In 1896 wordt ook dat verboden. In het begin van de vorige eeuw wordt er ook aan de duur van de vangperiode geknabbeld. En aan de omvang van de netten. Er wordent in Friesland en in Groningen wilsterflappersverenigingen opgericht die met wisselend succes hun belangen hebben verdedigd. (zie Statuten en Huishoudelijk Regelement van de Vereeniging Het Vogelvangersbelang in de Provincie Groningen.)
Toch heeft men niet kunnen verhinderen dat de vangperiode verder is ingekrompen; zo vervalt in 1941 de voorjaarsjacht. In 1950 wordt er in Parijs een internationaal verdrag gesloten dat de vangst met slagnetten verbiedt. Maar in de Jachtwet van 1954 wordt een overgangsregeling getroffen, zodat de wilsterflappers die tussen 1 juli 1946 en 1 juli 1951 nog vangen, mogen blijven vangen. De kritiek op deze vorm van jacht blijft, men vindt dat daardoor de stand van de goudplevier sterk terugloopt. Om dat te onderzoeken worden er in de 60er jaren wilsters geringd, waaraan ook Groninger flappers hun medewerking verlenen. Zo ringt H. Niewold uit Appingedam in de jaren 1961 62 bijna 400 wilsters, waarvan 26 worden teruggemeld. Echter, het tij valt niet te keren, en als Wim Dussel in het Nieuwsblad van het Noorden in december 1971 een vernietigend verhaal schrijft, is dat het begin van het einde van de commerciële vangst. Er worden kamervragen gesteld en het eind van het liedje is dat in 1978 deze vorm van vogelvangst wordt verboden. Wel mogen de wilsterflappers nog een aantal jaren vangen, mits ze van hun vangsten melding maken en de gevangen vogels weer laten vliegen. Ook worden er ringvergunningen verstrekt aan een in het leven geroepen Wilsterwerkgroep waarvan ook Groninger vangers deel uitmaken. Daardoor wordt voorkomen dat deze bijzondere vorm van vogelvangst definitief verdwijnt en kan ze zelfs door het ringwerk een bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek. De Groninger wilsterflappers Hoewel er tot nu toe weinig bekend is over het wilsterflappen in een ver verleden, mogen we aannemen, dat deze vorm van jacht in Groningen ook eeuwen oud is. Er wordt met name in de kustgebieden geflapt, maar ook plaatselijk in het binnenland zijn er vangers actief geweest zoals in het Z.Westerkwartier, het Leekster- en Zuidlaardermeergebied. In het tijdschrift Ardea 1943 no. 1|2 geeft Mr. F. Haverschmidt in zijn artikel De Goudplevierenvangst in Nederland een overzicht van gemeenten waar vangervergunningen zijn afgegeven. Voor de provincie Groningen noteert hij in 1938/39 twaalf gemeenten met 43 vangers en 1942/43 negenentwintig gemeenten met 75 vangers. Deze laatste aantallen zijn feitelijk niet representatief, omdat het een situatie in oorlogstijd weergeeft en er mensen uit nood of winstbejag gaan vangen die dat voorheen niet hebben gedaan.
De meeste vangers zijn mensen geweest met een klein inkomen, die met het vangen van wilsters 's winters wat bij willen verdienen. Vaak zijn ze gepassioneerd en hebben ze het er voorover om in regen en koude dagenlang in het veld te staan achter hun windschermpje in de hoop op een goede vangst. Die vangsten zijn zeer wisselend, vaak vallen ze tegen, maar er zijn ook goede vangdagen waarbij vooral de meest bekwame vangers in een enkele dag een goed weekloon weten te verdienen. Honderd vogels en meer op één dag is wel eens voorgekomen en als de wilsters 50 cent per stuk opbrengen, is dat aanzienlijk meer dan een weekloon. De meeste vangers maken hun vangmateriaal zelf, zoals de wilsterkist, staven, netten lokvogels enz. De lokvogels worden gemaakt van hout of van papier-maché. Vaak wordt over een body van turf nu een soort piepschuim - de afgestroopte huid van een wilster of kievit gespannen. Ook de fluiten worden soms zelf gemaakt, al worden die vaak ook betrokken van collega's die in het maken ervan een zekere faam hebben verworven. In dit verband mogen de neven Jan en Heino Schanssema uit Appingedam genoemd worden en ook Sieger Hoeksema uit Kuzemer en niet te vergeten Lucas Stuiveling uit Munnikezijl. Muntjeziel ligt aan de Friese kant van de Lauwers, maar uit Noord-Oost Friesland zijn de wilsterflappers lid van het Groninger Vogelvangersbelang.
De vereniging bestaat nog steeds en telt momenteel nog 24 leden. Daarvan zijn er inmiddels nog maar weinigen die dit beroep ook vanouds hebben bedreven en hun vangsten jarenlang naar de poeliers in de Stad hebben gebracht, naar Bergsma in de Haddingestraat of naar Scherpenhuizen op het Zuiderdiep. Ook de boderieders hebben ze vaak meegenomen. Het zijn nu meer jongere vogelaars, die in hun vrije tijd gewapend met kijker en ringtang, maar ook met fluit en wilsternet proberen de wilsters te verschalken. Ze vangen met evenveel passie als hun voorgangers en laten ze met veel plezier, voorzien van een ring van het Vogeltrekstation, weer vliegen. Velen zullen het toejuichen dat de oude vangtechniek op deze wijze behouden blijft en een bijdrage kan leveren aan meer kennis over deze prachtige vogel.
|
Bronnen: 1. Wilsterflappen een Passie: het vangen van Goudplevieren. Avifauna Groningen. |
||
Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres. |
||
Laatst bijgewerkt, Hoogeveen, 26 april 2010 © Harm Hillinga. |
||