In de klas bij Ot en Sien De Leerplichtwet van 1900 betekent geen absolute breuk in het lagereschoolonderwijs. Wel leidt ze op de duur mede tot een andere aanpak die het schoolgaan plezieriger maakt. Een hoofdonderwijzer in Brabant heeft omstreeks 1870 een jaarsalaris van f 350 plus vrij wonen en een grote tuin. In Groningen zal dat niet veel anders zijn geweest. En om het schoolverzuim tegen te gaan krijgt hij er voor iedere geregelde leerling een stuiver per maand extra. Geen vetpot dus.
Wat denkt poes?, uit de originele
versie van 1904/1905
In de Tweede Kamer vindt op 30 maart 1900 een belangrijke stemming plaats, beslissend voor de jeugd van toen. De liberale minister Goeman Borgesius heeft een wetsontwerp ingediend waarin voor kinderen van 7 tot 13 jaar de leerplicht wordt voorgesteld. De economische ontwikkeling vereist nu eenmaal geschoolde mensen. En bovendien, zo redeneert de bewindsman: als je kinderen verplicht naar school te gaan, kunnen ze geen kinderarbeid verrichten!
Maar er is veel verzet tegen het wetsontwerp, vooral van confessionele zijde. Het ouderlijke gezag zou door de leerplicht worden ondermijnd; nuttige bijverdiensten zouden verloren gaan en bovendien: bij gebrek aan katholieke en protestantse scholen zullen veel kinderen noodgedwongen naar de openbare school moeten...
Op de beslissende dag zijn 99 van de 100 Kamerleden aanwezig. Alleen baron Schimmelpenninck van de Oye, verklaard tegenstander van het wetsontwerp, ligt in bed; hij is van zijn paard gevallen. De uitslag van de stemming: 50 voor, 49 tegen - net aangenomen dus!
Binnen de kortste keren circuleert in het land het volgende versje: Baron Schimmelpenninck en zijn biek Doen beiden aan politiek; De baron zei: 'Tegen, zonder manco', De schimmel zei: 'Wij stemmen blanco'. Zo wordt Borgesius' Leerplichtwet door paardepolitiek gered. Want zou de man niet zijn gevallen dan hadden de stemmen gestaakt en zou de Leerplichtwet verworpen zijn. De katholieke krant 'De Maasbode' is woedend: 'Een wet, enkel geboren uit de zucht om in den wedloop der volkeren toch vooral niet achter te staan in kennis en ontwikkeling. Een voor christenen hatelijke dwangwet.'
Behalve nagenoeg alle confessionelen stemmen overigens ook Troelstra en zijn socialisten tegen. Zij vinden dat de wet de armen zal opzadelen met zware financièle lasten. De nieuwe wet heeft overigens geen abrupte breuk in het schoolverzuim tot gevolg (dat is al sinds 1884 aan het dalen) en maakt evenmin een einde aan het typische verschijnsel van de standenscholen. In de grote steden hebben de scholen voor de arbeidersklasse niet eens een naam; een nummer is voldoende. Zo geeft de bekende schrijver en onderwijsman Theo Thijssen tussen 1900 en 1920 les op 'School 104' in de Tweede Boerhaavestraat te Amsterdam. Een leerling die van zo'n school komt gaat op zijn dertiende doorgaans meteen werken, terwijl de scholen in de betere buurten doelgericht voorbereiden op het vervolgonderwijs.
De Juffrouw bekritiseert In de 19e eeuw is het onderwijs nog het domein van de man. Pas kort voor de eeuwwisseling doet op de lagere school de onderwijzeres haar intrede; in 1900 bestaat een derde van de leerkrachten uit vrouwen. Aanvankelijk wordt er geklaagd over de gebrekkige aansluiting van de 'juffrouwen' bij de leefwereld van hun pupillen, zeker in volksbuurten. Veel van deze dames zijn immers, in tegenstelling tot hun mannelijke collega's, afkomstig uit de hogere kringen en zien hun beroep vooral als een manier om zich te onttrekken aan de verveling thuis. Het heeft overigens nog lang geduurd voor deze onderwijzeressen ook voor de hogere klassen staan: de schoolhoofden, nagenoeg uitsluitend mannen, kunnen zich niet voorstellen dat de dames voldoende kennis bezitten om ook deze klassen te leiden.
AAP, NOOT, MIESBij alle veranderingen komt er voorlopig geen wijziging in het oude en vertrouwde klassikale systeem. En tot 1916 kent de Nederlandse schooljeugd geen schoolreisje, geen schoolwandelingen - of ze moet bij Theo Thijssen in de klas zitten - en heeft ze niet meer dan vijf weken vakantie. Wel is er sinds 1860 veel veranderd in de leerstof. Plaats voor muzische vakken is er - buiten de zangles- weliswaar nauwelijks, maar de stof is wel kindvriendelijker geworden. Dat is bijvoorbeeld goed te zien in het taalonderwijs.
Oude boekjes waar de braafheid van afdruipt, zoals 'Brave Hendrik' van Anslijn, worden vervangen door de aap-noot-Mies-leesplankjes van M.B. Hoogeveen. Ook illustraties gaan een grotere rol spelen, zoals de bekende vertelselplaten van C. Jetses waarvan in 1905 de eerste versie verscheen. Dankzij Jetses' palet doen op vrijwel iedere school de roemruchte Ot en Sien hun intrede. Het rekenonderwijs wordt na 1875 verbeterd door de invoering van de methodische studie voor het rekenonderwijs van J. Versluys. Deze verving het befaamde, 17e eeuwse rekenboek van de spreekwoordelijk geworden Bartjens. Geschiedenisonderwijs wordt pas vanaf 1857 bij wet verplicht. Over het nut ervan wordt verschillend gedacht. Sommigen betogen dat het de leerlingen leert begrijpen hoe ingewikkeld de wereld in elkaar zit; anderen leggen de nadruk op de opvoedende waarde ervan in nationale en godsdienstige zin. Als het vak eenmaal is ingevoerd duurt het niet lang of in alle schoollokalen hangen de prachtige historische schoolplaten van J. Isings, met onderwerpen die varieren van de overwintering op Nova Zembla tot de rede van Bantam. Bij meester JanOmstreeks 1900 komt er toch wel een andere kijk op het lager onderwijs. De belangrijkste pionier is Jan Ligthart, van 1885 tot aan zijn dood in 1916 hoofd van een volksschool in Den Haag. Tucht en orde zijn in zijn opvatting van geen belang; des te meer de band tussen onderwijzer en leerling.
De kinderen zelf kunnen veel ontdekken. Door aanschouwelijk onderwijs, als het even kan in de openlucht, zal hen het verband tussen natuur en cultuur duidelijk worden; de leerstof wordt genomen uit 'natuur, nijverheid en verbruiksleven'. Ook de fantasie dient geprikkeld.
Het klassikale systeem is daarmee nog lang niet afgeschaft. Maar door de vele schoolboekjes die hij heeft geschreven hebben tal van schoolgeneraties ook na Ligtharts dood zijn invloed ondergaan.
|
Cornelis Jetses geniet als illustrator nationale faam. Generaties schoolkinderen hebben lezen geleerd aan de hand van zijn sfeervolle tekeningen in boeken zoals Ot en Sien, Pim en Mien, Buurkinderen en Afke’s Tiental. Ook heeft hij boeiende schoolplaten gemaakt en is hij de tekenaar van de bekende leesplank met het klassieke aap, noot, mies.
Dit zijn plaatjes van Ot en Sien. Oma`s en Opa`s
Is poes stout?, uit de originele versie
van 1904/1905
Samen een leuk spelletje doen
't Is heel erg, uit de originele versie
Twee oude vrienden, uit de gemoderniseerde
In 2004 zijn Ot en Sien 100 jaar geworden
|
|||||||||
Bronnen: |
||||||||||
|