Het moderne idee om zoveel mogelijk van ons afval te hergebruiken is eigenlijk al heel oud. In de voorbije eeuwen belandt eeuwenlang de poep en pies van Groningers op de akkers van de oude veenkoloniën van de stadsjurisdictie Oldambt, waartoe destijds ook Pekela en Veendam hebben behoord. Dankzij het ‘Maak Geschiedenisproject Open het Stadsbestuur’ zijn dit soort verrassende vondsten en verhalen naar boven gekomen.
'Milieuvoorschriften’ van het stadsbestuur van Groningen uit 1784 van Jan Hindrik en Leonard Bolt, Stads Boekdrukkers. RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen.
Zoutkamp, een steeg met buiten de wc's. Bij de oude huizen is de wc buiten het huis gebouwd.
Een dergelijk hok wordt ook wel schijthof, shiethoes, 'tuusie' (het huisje), of poepdoos genoemd.
Win-win voor de stad
Deze ‘stratendrek’ of ‘mis’ vormt een onmisbare aanvulling op de geringe voorraad dierlijke mest die lokaal voorhanden is geweest.
Voor de turfschippers die met hun ‘snabben’ en later met andere platbodems als pramen en tjalken tot ver in het veengebied kunnen komen, geldt de mest als retourvracht. Turf eruit, stront erin.
Naast de poep en pies bestaat de compost uit bij elkaar geveegde bladeren, takken, zand, modder en slib. Etensresten, schillen, groente- en tuinafval en dierlijke mest vullen de ‘beer’ aan.
Door de gelijkmatigheid in de samenstelling composteert het geheel snel en is het zeer geschikt als humus. Ook belanden er pijpenkopjes en kapot serviesgoed in de drek, niet verteerbare relicten die nu soms nog opduiken in de akkers.
Ontwerp voor een ‘drekkar’, ca. 1870. Zoals we kunnen zien past er circa 776 drek en stont in de 'drekkar'. Bron: GrA (1536_2129), RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank.
Stront met subsidie Het recht op het ophalen wordt via ‘publique uitmijninge’ door de stad particulier uitbesteed. Conflicten met de organisatie, bijvoorbeeld als de drekmenners het vuilnis buiten de regels om doorverkopen aan derde partijen, dwingen het stadsbestuur meermalen de marktwerking buiten spel te zetten en de regie te hernemen. En discussie rond de drekstoepen is er ook altijd. Alleen al vanwege het gevaar voor de volksgezondheid vormen deze milieustraten van hun tijd, bijvoorbeeld bij de Ooster- en Kranepoort in de stad Groningen (in de volksmond: ‘het Zwijnenparadijs’) en later ook bij het Boterdiep, een terugkerende bron van zorg.
Drekschuit wordt ‘gelost’ in de buurt van Ter Apel, ca. 1935.
Aanvankelijk hebben de ‘meiers’ op de vergraven stadsvenen in de omgeving van Sappemeer een streepje voor. Maar omdat de vraag soms achterblijft bij het aanbod en de drekstoepen van de stad overvol dreigen te raken, wordt het recht op deze gratis stadscompost in 1699 uitgebreid naar het Gorecht, Oldambt en Veendam en Wildervank. Daarentegen is dit gebied weer te groot om volledig met de Groninger stratendrek te bemesten.
Drekmenners met drekkar (faecaalwagen) bij Oosterpoort Groningen, 1870. Foto J.G. Kramer,
Pekela blijft lange tijd verstoken van leveranties. Dit komt enerzijds door de beperkte beschikbaarheid, maar ook door de hogere vervoerskosten. Pekela is immers tot de aanleg van het Stadskanaal rond 1800 de meest oostelijke veenkolonie. Het stadsbestuur betaalt vanaf 1783 een tijdlang een premie van tien gulden aan iedere schipper die een vracht mest of stratendrek van buiten de provincie in Pekela aflevert.
De zwarte gebieden op de kaart zijn de mestvaalten in 1912 te Oudeschans.
Van bruin naar wit goudDoor de ontdekking van ‘kunstmest’ in de loop van de negentiende eeuw komt er een eind aan deze vorm van bemesting. Het is vooral de Chilisalpeter, een zoutafzetting uit het Andesgebergte in Zuid-Amerika dat een veel grootschaliger ontginning mogelijk maakt. Dit ‘witte goud’ bereikt onze provincie met de windjammers die wij zo goed kennen van het maritieme evenement Delfsail. Onze veenkoloniale boeren behoren dan ook tot de eerste enthousiaste kunstmestgebruikers. Het zal ons veel welvaart brengen.
|