Panorama Oldenclooster gezien vanuit het westen. Alle bebouwing stamt uit de twintigste eeuw. Rijksmonument nr. 45588. Foto: Hardscarf, 28 december 2016. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license.
Ten noordwesten van Holwierde ligt de deels afgegraven wierde Feldwerd. Het oostelijke deel van deze wierde is nog intact en hierop staan tegenwoordig de boerderij van de fam. M. Goense en het woonhuis van dhr. B. Arkema. De N33 schampt de rand van deze wierde aan de oostelijke zijde. Op deze wierde heeft lang geleden het klooster Feldwerd of Oldenclooster te den Damme (ook wel bij De Dam) gestaan. De wierde dateert vermoedelijk uit het begin van de jaartelling en is gevestigd op een oude kwelderrug. Oorspronkelijk mat de wierde 200 bij 275 meter en is deze ovaalvormig geweest.
Een uniek overblijfsel van deze abdij is lange tijd “eene oude, ruime put of ronde opgemetselde bron, op het hoogste punt van eene terp, en steeds kostelijk water opgeeft, zoodanig dat het er bestendig onderscheidene voeten hoog er staat, dan het omliggend maaiveld is’.
Klooster Feldwerd wordt als benedictijner klooster gesticht door Hathebrand, wiens ouders woonachtig zijn op Katmis, de westelijke wierde van Holwierde. De kloostergebouwen hebben op de wierde van Feldwerd (Oldenklooster), ten noordwesten van Holwierde gelegen. De uithoven van het convent hebben zich te Garsthuizen (Garsthuizervoorwerk), Groot Lasquert (bij het Schildmeer), Oosternieland (Hornerij, nu boerderij Den Hoorn), Kolhol bij Zijldijk, Hoogwatum, Godlinze (boerderij Lippenhuizen in het zuidoosten van het dorp) en Siddeburen gelegen. Ook is er een voorwerk vlak bij het klooster. Het totale bezit aan cultuurgrond heeft maar liefst ongeveer 1260 ha bedragen. Als patroonheiligen hebben de Heilige Maagd en Petrus en Paulus gediendt. Bij het klooster heeft0 in 1598 onder andere een korenmolen gestaan, wellicht te Katmis, waar in 1473 een molen wordt vermeld. Verder een grote Friese schuur van elf vakken lang, een koestal van 48 vakken, goed voor bijna tweehonderd stuks vee, een molenhuis, een dobbe met een gemetseld waterreservoir en een brouwhuis met stallen voor mestvee en varkens.
Over de heilige Hathebrand
Hathebrands geboortejaar is onbekend. Het ligt in het begin van de tweede helft van de 11de eeuw, zo omstreeks 1150. Zijn ouders Alundus en Tetta zijn kleine boeren. Ze wonen op een wierde – een woonheuvel die opgeworpen is tegen overstromingen van de Noordzee, of misschien beter de Waddenzee – die Katmis heeft geheten. Het huwelijk van Alundus en Tetta wordt aanvankelijk niet gezegend met kinderen en dat maakt dat Alundus een afkeer krijgt van zijn vrouw. Hij trekt weg naar een ander dorp in diezelfde regio, mogelijk is dat Usquert geweest en treedt daar in dienst van een aanzienlijk heer.
|
Hathebrand in glas in lood. Herkomst: onbekend. |
Nadat hij deze enige jaren uitmuntend heeft gediend, verschijnt hem `s nachts in zijn droom een engel die hem vertelt dat hij naar zijn vrouw terug moet keren. Indien hij aan dit bevel gevolg geeft, zal hij toch nog een zoon krijgen. Alundus gehoorzaamt en zijn vrouw, die blijkbaar in zijn afwezigheid de boerderij heeft beheerd, ontvangt hem hartelijk in hun huis. Inderdaad baart Tetta na enige tijd een zoon, die zij `Hathebrand’ noemen. Blijkbaar is deze goed van verstand, want hij gaat naar (de Latijnse) school en wordt monnik in het Benedictijnenklooster van Utrecht. Als zijn vader en moeder overlijden, gebruikt hij zijn erfdeel om een klooster te stichten. Het wordt een dubbelklooster, d.w.z. een klooster voor zowel mannen als vrouwen, die natuurlijk wel gescheiden moeten leven. In de loop der eeuwen wordt het meer een vrouwenconvent onder leiding van enige priesters.
In het begin gaat het niet zo goed met het klooster. Veel mensen die intreden, begrijpen de orderegels niet altijd en Hathebrand, die aan die ene kant streng en rechtvaardig wil zijn en aan de andere kant ook begrijpt hoe moeilijk het voor de mensen is het kloosterleven in al zijn facetten te aanvaarden, krijgt het zwaar te verduren. Er wordt zelfs eens een aanslag op zijn leven gepleegd, maar door God gewaarschuwd, neemt hij voorzorgsmaatregelen. Hij doet een ijzeren pot onder zijn capuchon en zo overleeft hij een ferme slag op zijn hoofd.
De voortdurende strijd van onze charismatische abt tegen bijgeloof en voor de handhaving van de orderegels in die beginjaren maakt dat een zeer goede monnik uit het klooster wil vertrekken, omdat hij zich stoort aan de levenshouding van anderen. Gelukkig kan Hathebrand, hem overhalen om te blijven, want vanzelfsprekend heeft hij de steun van zulke mensen juist erg nodig. Na enige jaren gaat het beter met het convent en ziet Hatebrand kans nog andere kloosters te stichten, namelijk één in Oost- Friesland `Merehusen’ genaamd en één in de nabijheid van de stad Groningen, `Thesinge’ of `Germania’ genoemd.
Op een visitatietocht van Hathebrand naar Merehusen vraagt een vrouw hem haar te genezen van de voortdurende pijn in haar arm. Na Hathebrands gebed tot God is de vrouw haar pijn kwijt en verkondigt zij haar genezing over heel de streek. Zodoende brengt zij de abt grote bekendheid. Ze brengt hem ook in verlegenheid, want bescheiden als hij is, mijdt hij alle roem en eer en wil niets liever dan zijn Heer op een onopvallende manier dienen.
Hathebrand van Feldwerd, de grondlegger van de Benedictijnenkloosters in Groningen en Oost-Friesland is volgens de overgeleverde abtenlijst van het klooster op 30 juli 1183 overleden.
De zestiende eeuw is rampzalig voor het klooster van Feldwerd. Het complex heeft in 1581 met natuurgeweld te kampen gehad en een bericht daarover luidt:
“is op den xxvii Novemb. een groot onweer ontstaen, want de Donder in ‘t Olde-clooster by den Dam de kloeken uytgesmeten heeft, de Beelden en Altaren geraseert, een Peer-Boom ge schelt, en de Begijnen klederen gesengt’.
In 1584 wordt de abdij door soldaten geplunderd en in 1588 slaat de bliksem in de kloosterkerk. Als prins Maurits van Oranje in 1594 de provincie Groningen verovert, wordt het gewest toegevoegd aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en wordt de Rooms Katholieke godsdienst in de provincie verboden. Alle kloosters worden er opgeheven en hun bezittingen aangeslagen. Als de laatste abt sterft in 1608 blijven er nog drie nonnen over.
Zij zijn letterlijk kerk en goed, maar liefst 1200 ha(!) verloren en hun rest nog enkel het gebeente van de door hen diep vereerde Heilige Hathebrand. Die willen ze niet door de reformatie bezoedeld zien. Als de subpriorin sterft, en ze nog met twee achterblijven roept één van hen, Joanna Dirricks, de bijstand in van Nicolaas Jaspers, een koopman uit Appingedam. Met zijn hulp halen Joanna en haar medezuster de botten van de Heilige uit de tombe. Zij geven de resten mee opdat zijn nagedachtenis niet verloren zal gaan.
De gunstige tijd (1609, bestand tussen Spanje en de Republiek) laten de koopman toe te reizen tot in Antwerpen, waar hij zijn kostbare last aflevert aan de prior van het San Salvator klooster. Deze prior bezit echter reeds relieken van 35 heiligen en vraagt raad aan de Bisschop van Antwerpen, onder wiens gezag een commissie van toezicht de echtheid van de botten bevestigt. Zo verkrijgt het klooster de relieken van hun 36e Heilige.
Bij het opheffen van het klooster na de Franse Revolutie komen de relieken overigens terecht in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen.
Bernardus Weerts, abt van de kloostergemeenschap van de Heilige Verlosser van de Heilige orde van Citaux in de stad en het bisdom Antwerpen (San Salvatorklooster, ook wel klooster Pot genoemd in de Potstraat te Antwerpen) bevestigt met een schrijven in 1704 de echtheid van de relieken van de Heilige Marculphus en Hatabrandus. Via de secretaris van Reginaldus Coels, Bisschop van Antwerpen komt een deel van de relieken in datzelfde jaar in handen van Vrouwe Carolina Theresia Dubois, genaamd Van den Bosch, begijn van het Groot Begijnhof te Brussel. Deze laatste bezorgt de relieken 'uit vriendschap en dankbaarheid' aan Pastoor De Vaddere.
Pastoor de Vaddere schrijft:
'Ik heb deze relikwieën (in een ovaal bronzen kistje, aan de binnenkant helemaal versierd en aan de buitenkant zeer kunstig voorzien van een grote zilveren ring) in processie van uit ons herderlijk huis (de pastorie) in Kortrijk overgebracht naar onze parochiekerk aldaar met grote plechtigheid, en toen ze daar binnengebracht zijn, heb ik met grote feestelijkheid en grote toeloop van volk een jubelviering gehouden op deze 22e juni 1704, en op de dag zelf van de jubelviering zijn er verschillende verbazende dingen gebeurd, om niet te zeggen mirakels, bij mensen die door de geneesheren opgegeven waren, zoals eveneens op de actaafdag zelf en in de loop van de tijden.'
In 2004 is in opdracht van de Stichting Boerderijenboek Gemeente Bierum, het boek met als titel “De stichter, de stukken en de schenkers van het Oldenklooster bij Den Dam”, uitgegeven door Aczon Druk BV, Winschoten. Dit boek is geschreven door drs. Edze de Boer, historicus en geboren en opgegroeid in Holwierde, met medewerking van drs. Redmer Alma. Een bijzondere uitgave met zeer veel informatie over de stichter Hatebrand en het wel en wee van het Oldenklooster te Feldwerd (b).
Meer over het klooster Feldwerd
Vermoedelijk rond 1183 wordt het Benedictijnse dubbelklooster Feldwerd of Feldwirth op de wierde aldus gesticht door de heilige Hatebrand [1] van het Aartsbisdom Utrecht als een van de eerste kloosters van de Ommelanden. Het klooster iss gewijd aan Maria, Petrus en Paulus. Ter onderscheiding met het in 1204 gestichte nabijgelegen Nijenklooster zal het ter onderscheiding wellicht Oldenklooster (Oldeclooster te den Damme) zijn genoemd, een naam die reeds op een kaart uit 1559 voorkomt en daarmee de naam Feldwerd verdringt.
De wierde wordt voor de aanleg van de kloostergebouwen (die op het westelijk deel hebben gestaan) vergraven tot een rechthoekige vorm. Op de wierde zullen in elk geval een kerk, twee kloostergebouwen (met onder andere een scriptorium), een huis voor de abt, een muur en poort, een aantal boerderijen [2], een brouwhuis met stallen waar mestvee en varkens kunnen worden gehouden en wellicht een molen met molenhuis [3] hebben gestaan. Bij het klooster heeft ook een dobbe gelegen.
In 1226 is het klooster een van de geldschieters voor de vloot die vanaf Borkum vertrekt voor de Zesde Kruistocht. Feldwerd groeit tegen 1400 uit tot een van de rijkste kloosters van De Ommelanden. Ailke van Feldwerd is dan betrokken bij het opstellen van het Fivelgoër Landrecht. Ook zit het klooster in het bestuur van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. De omgeving van het klooster moet oorspronkelijk tot het Westerambt van Fivelingo hebben behoord, maar wordt al vroeg bij het kerspel Holwierde gevoegd, samen met de dorpen Katmis en Nes (Delfzijl). Het klooster heeft echter, volgens parochielijsten van omstreeks 1475 en 1559, de status van een zelfstandige parochie, waartoe wellicht ook de pachters van het klooster worden gerekend.
In 1581 wordt het klooster getroffen door de bliksem, die veel schade veroorzaakt [4]. In 1583 of 1584 wordt het klooster geplunderd door de watergeuzen [5]. In 1588 wordt het uiteindelijk verlaten nadat de bliksem in de kloosterkerk is geslagen. De bewoners vertrekken naar het refugium aan de Jacobijnerstraat Noordzijde. In 1594 wordt het klooster samen met de 1200 hectare (2600 verspreide grazen en deimten) land die bij het klooster behoort geconfisqueerd bij de reductie. De gebouwen worden daarop niet meteen afgebroken. In de kerk worden nog steeds diensten voor de inwoners van het klooster en de omwonenden gehouden. Dit gebeurt door de hervormde predikant van Holwierde en later Bierum.
In 1608 overlijdt de laatste abt en blijven nog drie nonnen over. Nadat ook de laatste subpriorin overlijdt en nog twee nonnen achterblijven wordt besloten om de overblijfselen van Hatebrand, die in het klooster worden bewaard, over te brengen naar een oveiliger plek om te voorkomen dat ze eventueel zullen worden bezoedeld door de hervormden.
In 1609 is het Twaalfjarig Bestand actief en kunnen met behulp van de ingeroepen Damster koopman Nicolaas Jaspers de overblijfselen van Hatebrand worden overgebracht naar katholieke Antwerpen [6]. Het klooster wordt daarop in 1617 opgeheven en waarschijnlijk daarna afgebroken. Jezuïet Franciscus Mijleman stelt in 1664 dat het orgel van het klooster herbruikt is in de Sebastiaankerk van Bierum, maar een technische beschrijving van dit orgel is niet overgeleverd [7,a].
In 'Het Kroniek van Bloemhof' vinden we ook gegevens over dit klooster:
Rond 1200 legt Emo van Romerswerf, tegen de zin van zijn schoonfamilie, de basis voor het klooster, dicht bij het dorp Rhomerswerf, op twee wierden die onderdeel vormen van zijn landgoed. Het kloosterrerrein heeft een omvang gehad van ongeveer 200 bij 175 meter. Dit is nog terug te zien in de huidige percelering. Met de bouw van het klooster zullen de wierden waarschijnlijk zijn aangetast. De omliggende gronden worden onderdeel van het corpus (kloostergronden). In 1204 wordt er een oratorium (gebedsruimte; houten kapel) gewijd door bisschop Otto van Münster en trekken de monniken er vanuit het Oldenklooster (Feldwerd) heen onder leiding van hun abt Reindo om na een nacht weer te vertrekken. Emo blijkt namelijk een eigenzinnig persoon, waarmee moeilijk valt samen te werken. Twee pogingen om er een kloostergemeenschap te vormen mislukken en het leidt vervolgens een paar jaar een kwijnend bestaan met slechts enkele monniken, alvorens Emo's geleerde neef Emo van Bloemhof (pastoor van Huizinge) zich ermee gaat bemoeien. Beide Emo's sluiten een overeenkomst en sluiten zich als dubbelklooster aan bij de Premonstratenzers. In 1209 wordt het 'Nijenklooster bij Den Dam' (Nygen of Nien Cloester by den Damme) gedoopt. In 1211 schenken de leken van de kerk van Wierum de kerk aldaar aan het Nijenklooster. De lokale hoveling Ernestus is hier echter op tegen, mogelijk omdat zijn zoon er priester is. Hij weet zich te verzekeren van de steun van de bisschop van Münster. Emo van Bloemhof trekt daarop naar Rome om de paus om bijstand te vragen. Uiteindelijk wordt Ernestus in 1212 schadeloos gesteld met een 'amicabilis compositio', wat waarschijnlijk betekent dat hij een prebende (jaarlijkse priestertoelage) krijgt. Daarop is de weg vrij voor Emo van Bloemhof, die tussen 1213 en 1214 met alle kanunniken vanuit Nijenklooster naar Wierum trekt en er het Klooster Bloemhof (of Wittewierum; naar de witte pijen van de Premonstratenzers) sticht.
De nonnen blijven achter in het Nijenklooster, dat vervolgens wordt hernoemd tot Rozenkamp (Latijn: Campus Rosarum) en nu een dependance vormt van Klooster Bloemhof, hetgeen gebruikelijk is bij vrouwenkloosters in die tijd. In 1225 wordt Emo van Bloemhof proost van beide kloosters. In 1237 overlijdt hij aan een ziekte na een bezoek aan het klooster.
Tussen 1261 en 1266 wordt een stenen kerk gebouwd bij het Nijenklooster, tijdens de bouw deels ingestort bij een storm in 1262, op de plaats van een oudere houten kerk. In 1268 wordt de kerk gewijd door Edmund von Werth, bisschop van het Bisdom Koerland. De bovenstaande gegevens komen uit de Kroniek van Bloemhof.
Rozenkamp bezit samen met Bloemhof twee voorwerken bij de Eems. Volgens Noomen (1996) gaat het hier waarschijnlijk om Garbendeweer en Klein Wierum. In de 15e eeuw worden de goederen van beide kloosters juridisch gescheiden en komt Garbendeweer aan Rozenkamp, dat vervolgens wordt geleid door een eigen prior en priores. Van de verdere activiteiten van het klooster is weinig bekend doordat het archief verloren is gegaan. Ergens na 1469 weet het Nijenklooster het zuidelijke deel van de Herumaheerd bij Bierum te verkrijgen, die vervolgens gesplitst wordt, waarover ze rente moet betalen aan het Fraterhuis in Groningen. Bij de reductie in 1594 wordt het klooster geconfisqueerd en gesloten en in 1597 worden de gebouwen afgebroken (c).
Boerderij Ooster-Feldwerd uit 1841. De boerderij is zwaar beschadigd tijdens de beschietingen door de Duitse Batterie Nansum tijdens de gevechten om de Zak van Delfzijl in 1945 en is daarna herbouwd. Waarschijnlijk is dit ook de plaats waar het klooster heeft gestaan. Foto: Hardscarf, 28 december 2016. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license.
Latere geschiedenis
In de loop der eeuwen blijft de bebouwing op de wierde beperkt tot een aantal boerderijen en huisjes. Rond 1895 wordt het westelijk deel van de wierde door boer Steenhuis deels afgegraven en verkocht als wierdegrond. Daartoe is de Leege Heekt doorgetrokken tot in de afgegraven wierde en worden diverse korte wijkjes op gegraven, die er decennia later nog hebben gelegen. De oude schipsloot waaraan de wijken hebben gegrensd wordt nog steeds gebruikt als sloot en wordt in 1997 weer uitgegraven. Bij de afgravingen van eind 19e eeuw zijn mogelijk enkele tientallen skeletten, een grafkist met een skelet erin, een sabel en een aantal gebruiksvoorwerpen gevonden. In 1939 worden in een sloot nog meer menselijke botten, alsook een fundering met kloostermoppen gevonden. Het westelijk deel van de wierde is in 1976 en 1977 met een bulldozer verder afgegraven en verkocht en vervolgens geëgaliseerd. Alleen het oostelijk deel van de wierde, waarop altijd boerderijen hebben gestaan, is hierdoor nog intact. In 1997 is de wierde deels hersteld door de vroeger gedempte dobbes opnieuw uit te graven, de schipsloot en een deel van de oude kloostergracht uit te graven, natuurvriendelijk oevertalluds aan te leggen en met de uitgegraven grond het reliëf van de wierde te versterken. Bij de werkzaamheden is ook een afvalput uit het begin van de jaartelling gevonden. De wierde is aangewezen als rijksmonument.
Oosterfeldwerd
Ten noordoosten van de wierde heeft aan een hoek van de Feldwerderweg tot in de 19e eeuw de omgrachte vroegere kloosterboerderij Oosterfeldwerd (of Ooster-Feldwerd gelegen), die later is verplaatst naar Holwierde (Bierumerweg 1). Tussen 2000 en 2006 is de rijksweg N33 over het oude perceel aangelegd om zo een rondweg om Holwierde te creëren.
De resten van Hatebrand keren voor even terug naar Groningen
Na achthonderd jaar zijn de stoffelijke resten van een heilige Hatebrand vanuit Vlaanderen terug naar de provincie Groningen gekomen. Het gaat daarbij dus om resten van de katholieke heilige Hatebrand, geboren in 1150 (?), die hier in de twaalfde eeuw het klooster Feldwerd sticht bij Appingedam. Aanstaande zaterdag 7 juli 2020 is de heilige Hatebrand terug naar Feldwerd gekomen, naar de wierde bij Holwierde en Appingedam, waar hij meer dan 800 jaar geleden zijn klooster heeft gesticht. Twee kerkbestuurders uit het Belgische Kortrijk-Dutsel brengen dan een relikwie van Hatebrand, slechts een stukje van zijn gebeente, voor even terug naar zijn geboortegrond.
Dankzij het speuren van Meester Edze de Boer, geboren in Holwierde-Katmis, die zijn hele leven gezocht heeft naar sporen van de stichter en het klooster Feldwerd, heeft dit kunnen gebeuren. Bij de komst van het Protestantisme en het opheffen van alle middeleeuwse kloosters hebben de laatste nonnen van Feldwerd het gebeente van hun heilige stichter in veiligheid laten brengen naar Antwerpen. In Vlaanderen wordt Hatebrand sindsdien op meerdere plaatsten als een heilige en noodhelper vereerd. Nu is iets van zijn gebeente teruggevonden. En zo kan hij voor even terugkomen. Eerst naar de wierde van Feldwerd, waar grote hopen kloostermoppen én de dobbe nog herinneren aan het vroegere klooster (dit is een besloten gedeelte), daarna naar de kerk van Krewerd, dit is een voor het publiek toegankelijk gedeelte. In de kerk worden de reliek en het broederschapsboek getoond, Meester de Boer heeft verteld over zijn speurtocht, Stef Tuinstra heeft het orgel uit 1531 bespeeld en kunsthistoricus Dr. Kees van der Ploeg heeft een causerie gehouden over de ‘terugkeer’ van middeleeuwse heiligen naar het protestantse Groningerland.
Hathebrands geboortejaar is onbekend. Het ligt in het begin van de tweede helft van de 11de eeuw, zo omstreeks 1150. Zijn ouders Alundus en Tetta zijn kleine boeren geweest. Ze wonen op een wierde, een woonheuvel die opgeworpen is tegen overstromingen van de Noordzee, of misschien beter de Waddenzee, die die Katmis heeft geheten. Het huwelijk van Alundus en Tetta wordt aanvankelijk niet gezegend met kinderen en dat maakt dat Alundus een afkeer krijgt van zijn vrouw. Hij trekt weg naar een ander dorp in diezelfde regio, waarschijnlijk Usquert en treedt daar in dienst van een aanzienlijk heer..... De rest van het verhaal over Hathebrand staat verder hierboven beschreven. |