De kerk van Tinallinge uit 1250 op de dorpswierde.
Foto: Hardscarf, september 2010.
Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license.
De kerk, aan de Kerkweg 7 te Tinallinge is een romanogotisch bouwwerk uit de 13e eeuw en ligt op de wierde in het midden van het kleine Groninger dorp Tinallinge, dat nog slechts een klein 60 inwoners telt. Oorspronkelijk is de kerk gewijd aan Maria, Onze Lieve Vrouwe.
De stichting van het kerkgebouw omstreeks 1280 Ruim 700 jaar geleden is de eerste steen van het huidige kerkgebouw in Tinallinge gelegd. Omstreeks het jaar 1280 begint dit dorp aan een nieuw tijdperk. Over het leven in Tinallinge vóór het jaar 1280 is niets bekend. Wel zijn er een aantal berichten over de oudste kerkgeschiedenis van de streek, waar Tinallinge destijds onderdeel van heeft uitgemaakt: de Ommelanden. De kerkgeschiedenis in deze streek begint als Karel de Grote in het jaar 785 de opstandige Friezen onderwerpt. De Friezen bewonen dan het kustgebied langs de Noordzee vanaf het IJ tot Denemarken, dus ook de Ommelanden.
In het jaar 787 stelt Karel de Grote de geleerde priester Liudger aan om de godsdienst, die Karel zelf ook aanhangt, in de Ommelanden ingang te doen vinden. De godsdienstige verhalen van Liudger hebben in de Ommelanden gretig gehoor gevonden. De mensen, die onafhankelijk willen zijn en gevoel hebben voor vrede en recht, herkennen in de ervaringen en in het geloof van het Joodse volk hun verwachtingen en zien in Jezus van Nazareth een man met een geloofwaardige boodschap voor een nieuwe toekomst. Waarschijnlijk heeft Liudger in de Ommelanden zes kerken gesticht, te weten in Baflo, Leens, Usquert, Loppersum, Farmsum en Oldehove. Ze zijn uitgegroeid tot grote parochies.
Tinallinge, dan nog In Aeldighem (= op onvruchtbare grond ?), heeft lange tijd, misschien wel eeuwen, tot de parochie Baflo gehoord. In het jaar 804 wordt Liudger tot bisschop van Münster gewijd. Het gevolg daarvan is dat de Ommelanden gedurende de rooms-katholieke tijd tot het jaar 1559 onderdeel zijn geweest van het bisdom Münster.
Op een gegeven moment hebben de Tinallingers een zelfstandige kerkelijke gemeenschap gesticht, een eigen pastoor aangesteld en er voor gezorgd dat er midden in het dorp op het hoogste punt van de wierde een kerkgebouw kan worden gebouwd.
Maarhuizen, ook behorend tot de parochie Baflo, is in het jaar 1211 zelfstandig geworden. Als dit ongeveer gelijktijdig in Tinallinge is gebeurd, dan heeft het stenen kerkgebouw uit het jaar 1280 mogelijk een voorganger, een houten gemeenschapshuis gehad.
In de dertiende eeuw heeft zich in de Ommelanden de baksteenindustie ontwikkeld. Men kan dan bouwen met duurzame materialen van eigen bodem en is niet meer aangewezen op de import van bijvoorbeeld tufsteen uit buurlanden. Waarschijnlijk heeft men de stenen die nodig zijn voor het kerkgebouw in Tinallinge, gebakken aan de zuidkant van het dorp. Daar is een perceel weiland, dat nu nog lager ligt dan de omgeving. Bovendien spreekt een bericht uit 1828 van een steenbakkerij, die er volgens de overlevering in Tinallinge is geweest.
Het kerkgebouw van omstreeks het jaar 1280 is een uiterst eenvoudige zaalkerk geweest. Aan de buitenkant twee puntgevels, twee zijmuren en een zadeldak en aan de binnenkant één grote vier-traveëen-ruimte met daarboven vier booggewelven. Het gebouw heeft 10 smalle hoge romaanse glas-in-lood-ramen: twee zitten er in de oostgevel en de noord- en de zuidmuur hebben dan in elk travee één raam. In het derde travee was zowel aan de noord- als aan de zuidzijde een romaanse deuropening aanwezig.
De westgevel heeft geen deur en waarschijnlijk ook geen ramen. Het metselwerk was op alle hoeken een halve steen uitgebouwd. Het is (nog) niet bekend of er aan het gebouw ook siermetselwerk heeft gezeten. Merkwaardig is de plaats van de dichtgemetselde deur in de noordmuur. De deur zat namelijk vlak tegen een raam aan en niet midden tussen twee ramen in. Welke argumenten hebben de bouwlieden gehad om af te wijken van de symmetrie en een zwakke plek in de constructie te aanvaarden?
Rondom het kerkgebouw ligt de dodenakker. Daar worden tot omstreeks het jaar 1873 gewoonlijk de doden begraven. Enkele invloedrijken krijgen een graf in het kerkgebouw. Het kerkhof is tot ongeveer 1867 aan alle zijden omgeven door een gracht. De kerk in Tinallinge is gesticht als rooms-katholieke kerk. Bij de ingebruikneming van het heiligdom is de bisschop van Münster aanwezig geweest. Als teken van wijding zijn toen wijdingskruizen aangebracht.
Omstreeks het jaar 1965 zijn ze bij een schoonmaakbeurt aan het licht gekomen. Als rooms-katholieke kerk is de aandacht indertijd hoofdzakelijk gericht op de liturgische handelingen, die de priester verricht op het koor bij het altaar. In de muren op het koor hebben nissen gezeten bestemd voor beelden en kaarsen, terwijl op deze muren schilderingen zijn aangebracht. Het koor is afgescheiden van de rest van de ruimte door middel van een houten hekwerk.
Door een onlangs gehouden onderzoek zijn de contouren van de nissen en een deel van de muurschilderingen weer aan het licht gekomen. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe de muren er in oorsprong precies hebben uitgezien. In het kerkgebouw is verder niets aanwezig. Geen meubilair en ook geen kachel. Tijdens de samenkomsten staan de mensen. De lege ruimte heeft overigens nog wel een andere functie. In tijden van rampspoed, zoals overstromingen, is het een vluchtplaats voor mens en dier.
Over de kerkdeuren nog het volgende: door de deur in de noordmuur komen de vrouwen binnen, door de deur in de zuidmuur de mannen. Alleen als een vrouw gedoopt wordt, trouwt of ten grave gedragen wordt, passeert zij de zuidelijke deuropening. Deze gescheidenheid is mogelijk een overblijfsel van heidense gebruiken. Er zijn geen aanwijzingen dat het kerkgebouw tussen ongeveer 1280 en 1545 is gewijzigd [6].
De Onze Lieve Vrouwenkerk is een van oorsprong tweebeukig zaalkerkje met een rechtgesloten koor. Met name de zuidmuur heeft duidelijk romanogotische kenmerken. De achtergevel is later vernieuwd. In de noordmuur aan de westzijde is nog wat van de oude grootformaat baksteen te zien. Alleen de oostkant van de zuidmuur verraadt nog iets van de oorspronkelijke wandindeling: per travee een raam in het midden, geflankeerd door twee spaarvelden voorzien van metselwerk. Het metselwerk is bij een eerdere restauratie onder een pleisterlaag verdwenen, maar is na de laatste restauratie gelukkig weer tevoorschijn gehaald. Alleen de noordmuur is nog voorzien van saai egaal pleisterwerk, dat beslist geen fraaie aanblik toont.
Oorspronkelijk heeft de kerk een losstaande klokkentoren gehad, helaas is deze is in 1727 afgebroken, waarbij op de kerk een dakruiter is aangebracht. Mogelijk heeft de toren een te slechte constructie gehad, dit in grote tegenstelling tot de kerk zelf.
De toren van 1860 Het koepeltorentje van 1728 is in het jaar 1860 vervangen door een spitse toren die erg veel gelijkenis heeft met de toren van nu. Slechts de houten betimmering is bij een onderhoudsbeurt na 1937 gewijzigd. Dan wordt de betimmering, die eerst tussen de verticale balken zit, aangebracht tegen de zijkanten van deze balken, waardoor de zijkanten van de toren vlak zijn geworden. Een foto van omstreeks 1937 laat de inspringende betimmering nog zien. Tot voor kort is er ergens in Tinallinge (voor 1992) ook nog een schilderij van de toren van 1860. Dit schilderij, waarschijnlijk gemaakt omstreeks 1900, toont de kleuren van de kerk en de toren. Het is nu onvindbaar, maar misschien komt het eens weer boven water. Van de vervanging van de toren in 1860 is nagenoeg niets bekend. Uiteraard is eerst de klok (van 1788) uit de toren gehaald en er later weer in opgehangen [6].
Normaal gebeurt dit buitenom met apparatuur van een klokkengieter. Omdat er geen nieuwe klok wordt geleverd, kan men dus niet terugvallen op de kennis en de werktuigen van de vakman. Desondanks is de operatie gelukt. De klok is door de toren naar beneden gebracht en later langs dezelfde weg weer naar boven gehesen. In de houten wand, boven het uurwerk, is een opening gemaakt om de klok uit de toren in de kerk te krijgen. Deze opening, afgesloten met een luik van het verwijderde hout, is nu nog aanwezig. Op de spits is de windvaan uit 1728 met het embleem van de familie Alberda van Menkema geplaatst. Als het schilderij boven water komt, zal wellicht duidelijk kunnen worden hoe de windvaan uit 1728 er ongeveer heeft uitgezien. Deze windvaan is inmiddels vervangen door de nu aanwezige met het jaartal 1924 [6].
Het interieur is eenvoudig en traditioneel. Het 19e eeuwse hek dat de avondmaalruimte van het koor afscheidt is simpel en onversierd, net als de banken. Door deze eenvoud valt de preekstoel uit 1660 des te meer op: de panelen van de kuip hebben alle een vulling waarop halffiguren staan afgebeeld, die allen een deugd en een zintuig voorstellen (zie afbeeldingen hieronder).
Interieur van de kerk. Rechts de preekstoel en het klankbord, met achterin het doornbosorgel en daaronder de wijzers van de voormalige torenklok (zie foto verderop). Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license. Foto: 8 juli 2012, Frans van Es.
Interieur naar het oosten met links de herenbank en op de achtergrond de teruggevonden muurschilderingen. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license. Foto: 8 juli 2012, Frans van Es.
De preekstoel van 1660 en het meubilair Met de komst van de hervorming verandert er veel. Het koorgedeelte verliest aan betekenis omdat de aandacht vooral gericht wordt op het gesproken woord. De godsdienstoefening 'verhuist' naar de ruimte van de mensen. De nissen worden dichtgemetseld, de schilderingen weggewerkt en het altaar verdwijnt. Het hekwerk blijft gedeeltelijk over.
Sinds de hervorming is het koor de ruimte gebleven waar het avondmaal wordt gevierd. Bovendien is tot 1893 de samenzang in de kerk op het koororgel vanuit die ruimte begeleid. Ter afscheiding van het koor is na de hervorming een houten triomfboog aangebracht. De aanzetten ervan zijn nog zichtbaar. Later is deze boog verdwenen. In de kerk van Tinallinge is een unieke preekstoel aanwezig. Deze draagt het jaartal 1660 en het embleem van de familie Tjarda van Starkenborgh. Het is niet bekend of Albert Johan Tjarda van Starkenborgh als schenker of als collator zijn naam aan de preekstoel heeft laten verbinden.
De preekstoel van Tinallinge wordt beschouwd als de beste vertegenwoordiger van een groep zeventiende eeuwse preekstoelen die in de Ommelanden aanwezig zijn. Kenmerkend voor deze groep is het houtsnijwerk, dat in uitvoering en in uitbeelding zo veel overeenkomst vertoont. Uit 'De preekstoel van Tinallinge en aanverwante typen' van J. F. N. van Harrevelt en R. Steensma volgt hier een citaat over de uitbeelding der figuren:
'Het kenmerkende van deze preekstoel is het snijwerk op de panelen. Elk paneel is aan weerszijden versierd met een naar binnen gekeerd vleugelstuk, dat bovenaan in een halffiguur eindigt en onderaan in een klauw. De vleugelstukken gaan via lijstkapiteeltjes over in het met voluten versierde bovenstuk. De halffiguren op deze preekstoel zijn allegorische vrouwenfiguren. Op elk paneel stelt de linker figuur een bepaalde deugd voor. Dit zijn van links naar rechts, dus vanaf het deurtje:
Standvastigheid vrouw met zuil, Geloof vrouw met kruis en boek, Hoop vrouw met anker en duif, Liefde vrouw met kind, en Gerechtigheid vrouw met zwaard en weegschaal.
De identificatie van de rechter figuren is minder eenvoudig: De eerste is een vrouw met een viool, de tweede een vrouw met bloem. Hier zijn twee zintuigen uitgebeeld, nl. Gehoor en Reuk. Op het vijfde paneel een vogel die met zijn staart de arm van de vrouw raakt: beeld van de Tastzin. Van de vijf zintuigen resten dus nog Smaak en Gezicht, die men logischer wijze verwacht op twee andere panelen. We zien op het derde paneel een vrouw die een vloeistof uit een kan in een kom giet, wat gewoonlijk de Matiging voorstelt, maar in dit verband ook de smaak kan duiden. Meestal wordt de Smaak voorgesteld door een vrouw die iets in de mond steekt. We hebben hier kennelijk met een drinkbare vloeistof te maken.
Op het vierde paneel is een vrouw met opgestoken vinger te zien, hetgeen hier blijkbaar als beeld van het Gezicht bedoeld is.'
De trap van de preekstoel is niet origineel, maar al eens vervangen. In het jaar 1877 is er een houten 'steun onder de kuip van de preekstoel geplaatst.
Het is niet bekend wie de preekstoel vervaardigd heeft. In het jaar 1986 is de preekstoel gerestaureerd door de gebroeders Meijer te Tinallinge, onder architectuur van R. Kouwen te Leek. Bij die gelegenheid is de steun onder de kuip weer verwijderd. De ruimte rond de preekstoel, waar het doopvont staat, is in latere tijd afgezonderd van het middenpad. De bruikbaarheid van het gebouw voor muziekbeoefening is daardoor afgenomen.
Hoewel niet bekend is wanneer er banken in de kerk gekomen zijn, ligt het voor de hand te veronderstellen dat dit gebeurt ongeveer gelijktijdig met het plaatsen van de preekstoel, dus als Albert Jacob Tjarda van Starkenborgh in Tinallinge woont. Waarschijnlijk zijn de herenbanken het eerst aangebracht, omdat ze met een deel van het koorhek één geheel vormen en er enig oud houtsnijwerk op voorkomt.
De herenbanken hebben opschriften; van onderen naar boven: pastorie; kerkvoogden; Jhr Alberda van Menkema. Deze opschriften zijn oorspronkelijk niet aanwezig. De lettervorm dateert namelijk uit het midden van de vorige eeuw. Door het plaatsen van banken in de kerk worden de toegangen in de noord- en zuidmuur versperd en zijn de deuropeningen dichtgemetseld. Als enige toegang tot het kerkgebouw blijft over de deur onder de toren, die ruim honderd jaren eerder is aangebracht. Hoewel de mensen met de komst van de kerkbanken in het vervolg door één deur binnenkomen, blijft de gescheidenheid van vrouwen en mannen binnen het gebouw echter nog eeuwen gehandhaafd. Tot ongeveer 1950 is het nog de gewoonte dat de vrouwen aan de noordzijde zitten en de mannen aan de zuidzijde. Nog steeds dragen een aantal banken het opschrift 'vrouwen'.
De banken in de kerk van Tinallinge zitten niet zo gemakkelijk. Wellicht is dit een aanwijzing van hun ouderdom. Vroeger zijn de mensen immers veel kleiner geweest. Dit zou ook kunnen blijken uit de hoogte van de deuropeningen in de noord- en de zuidmuur [6].
Onderdelen
De oorspronkelijke gewelven zijn helaas verdwenen, de kerk heeft nu een balkenplafond. Ze laten Andreas zien, een zegende figuur met bol (Christus), restanten van een gekruisigde Christus en een vrouwelijke heilige (vermoedelijk Barbara). Deels over de voorstellingen heen aangebracht zien we een decoratie met plantaardige motieven in roze tinten. Het klankbord Embleem: Tjarda van Starkenborgh. N.B. Ergens jaartal 1660. Zie: ook, blz. 115. Albert Jacob Tjarda van Starkenborgh, op Ter Weer. Zie: NLW, 1951, k. 198, 199. OBS, blz. 386. GDW, blz. 658, nr. [3627].
De avondmaalstafel van 1803 Tot het meubilair behoort een zware houten avondmaalstafel. Het is aangeschaft in het jaar 1803, zo blijkt uit de datering aan de onderzijde van het blad. De herkomst is onbekend [6].
Het doopvont van 1982 Het doopvont is in november 1982 geschonken door de Provinciale Groningse Oudheidkundige Commissie. De maker is beeldhouwer Gerrit Piek, vroeger wonend te Groningen en later op Schiermonnikoog, overleden in 1981. Het doopvont is gemaakt naar het voorbeeld van het doopvont van Toornwerd dat in het Groninger museum staat. De versiering bestaat uit motieven van druivenranken [6].
Het instrument is in 2013-2014 volledig gerestaureerd.
Er is kennelijk alles aan gedaan om de klank van het orgel te doen verbeteren. Waarschijnlijk heeft men de klankproblemen ook in de akoestiek gezocht. In ieder geval is er in het jaar 1938 een betimmering boven het orgel aangebracht. Het is niet bekend of dat verbetering heeft gegeven, maar deskundigen vinden de akoestiek van het kerkgebouw uitnemend [6].
Doornbosorgel Jaren is het Doornbos-orgel, het hoofdorgel dus, in de Onze-Lieve-Vrouwkerk in het Groningse Tinallinge onbespeelbaar geweest. Daar is na de recente restauratie door Elbertse Orgelmakers verandering in gekomen. Op 26 september 2014 is het orgel weer in gebruik genomen. Het orgel heeft een mechanische tractuur gekregen met toevoeging van een Bourdon 16’ (vanaf c) op een eigen pneumatische lade. Voor het pijpwerk heeft Doornbos gebruik gemaakt van de voorraad die hij waarschijnlijk heeft opgebouwd door zijn werkzaamheden aan orgels in het Groningerland. Het pijpwerk vertoont een grote diversiteit. In latere jaren raakt het orgel onbespeelbaar. Een integrale restauratie is vanaf september 2013 uitgevoerd door Elbertse Orgelmakers te Soest, adviseur is Theo Jellema geweest. Het orgel, een rijksmonument, is ongewijzigd gebleven. Wel is de windmotor uit de toren geplaatst om temperatuurverschillen door aanvoer van koude lucht te voorkomen. Ook zijn een aantal kleine constructiefouten hersteld.
Het orgel van 1549, geschilderd in 1557 In het kerkgebouw van Tinallinge is de volgende tekst bewaard gebleven:
Dit warck wart geschildert ende gemalt Bi tiden do dat muidde rogge vor XII Arents gulden wart betaelt Bi tiden Her Eilko Engelbertus Pastor des erwerdigen Heren Is dit werck geschildert ende gemaket to Godes lof ende eren Hijr to hebben de vogeden gedaen dat best Dat heft 1549 Hermen Elevelt Julle Bewes Gerijt Jansen gewest Do men schref M Vijfhundert ende vijftich noch seven dar bi Do schilderde Hinrick Maler van Bremen mi Ick Hermen Elevelt mach denken dat en tunne rode botter golt XI Arens gulden, en mudde rogge XII krumstert, 1 mudde garste VIII krumstert, 1 Mudde haver IIII krumstert, unde do huirde men dat juck lant ......... krumstert.
Dit gedicht van 8 regels, gevolgd door een reactie op regel 2 van het gedicht, is volgens schoolmeester Jan Sluurman door zijn toedoen bewaard gebleven. Hij schrijft dit in een zogenaamd schoolmeestersrapport over het dorp Tinallinge, dat hij naar aanleiding van een verzoek van de Provinciale Commissie van Onderwijs heeft opgesteld. Hierin wordt onder anderen vermeld dat de tekst van het orgel is afgenomen en aan het koorhek is bevestigd. Meester Sluurman is in het begin van het jaar 1820 in Tinallinge gekomen. De tekst schijnt dus tussen 1820 en 1828 verplaatst te zijn en het is denkbaar dat er een (minder gaaf?) gedeelte - door stippeltjes aangegeven - bij het overplaatsen is verdwenen. Het is ook mogelijk dat het ontbrekende gedeelte niet op een strip, maar op een naar voren springende plank - bijvoorbeeld de lijst van een deur - heeft gestaan en daarom niet afgenomen kon worden. Een derde reden voor het niet aanwezig zijn is het verval van de ombouw van het orgel. Waarschijnlijk heeft meester Sluurman zich niet verdiept in de achtergronden van de tekst en is hem de onvolledigheid ervan ontgaan. Een aanwijzing daarvoor is dat hij de tekst in een onjuiste volgorde vermeldt.
In het archief van de kerk bevindt zich (een kopie van) een aantekenschrift van Pieter Kruizenga, geboren in 1884. Het schrift bevat mededelingen over de historie van Tinallinge. Kruizenga heeft bekend gestaan als een schoonschrijver, hetgeen ook uit het handschrift blijkt. Met grote waarschijnlijkheid heeft hij zijn liefhebberij toegepast op het overschrijven van een aantal berichten die in de weergegeven vorm verder niet bekend zijn. Ook de tekst van het orgel, zoals die hierboven is vermeld, staat in het aantekenschrift met als toevoeging: 'Herman Elevelt mogt zich in 1557 herinneren, dat de rogge in 1510 vijftien maal goedkooper was'. Tijdens het leven van Pieter Kruizenga is de orgeltekst niet in de juiste volgorde opgehangen. Daaruit moet afgeleid worden dat de schoonschrijver niet de tekst in de kerk heeft geraadpleegd, maar een ander, niet meer aanwezig document heeft gekopierd. Kennelijk heeft op dit document de vermelde toevoeging gestaan.
In het overgeschreven bericht staat de tekst in de goede volgorde, maar de ontbrekende prijs (op de stippeltjes) ontbreekt ook daar. Enerzijds betekent dit dat het gekopieerde bericht dateert van voor de verplaatsing in 1820 à 1828, anderzijds zou het een aanwijzing kunnen zijn dat het ontbrekende gedeelte van de tekst al eerder is verdwenen, hetgeen de slechte toestand van de ombouw van het orgel bevestigt. Door de toevoeging wordt de tekst duidelijk. In het gedicht van 8 regels worden een aantal mededelingen gedaan, terwijl Hermen Elevelt, naar aanleiding van regel 2, daaraan enkele prijzen uit 1510 laat toevoegen. In 1557 is de prijs van de rogge 15 maal zo hoog als in 1510.
Aangezien 1 arentsgulden in waarde gelijk staat aan 15 krumstert, is de prijsvergelijking juist. Mogelijk is het voor Herman Elevelt en de zijnen een hele opgave geweest om de aanschaf van het orgel financieel rond te krijgen en om schilder Hinrick, als deze in het najaar van 1557 zijn werk voltooid heeft, te betalen. Uit andere bronnen is bekend, dat de hoge prijzen in 1557 (mede) een gevolg zijn van de misoogst in dat jaar. In het bericht van meester Sluurman uit 1828 is er sprake van 'het afgebroken orgel'.
Het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, deel 11, geschreven door A. J. van der Aa en uitgegeven in 1848, vermeldt op bladzijde 265 'een vervallen kerkorgel'. Daarentegen schrijft Kruizenga: 'Op de nu vervallen buitenwerk van de kerkorgel te Tinallinge staat geschreven:.....'. De verschillen in berichtgeving tussen de Tinallingers Sluurman en Kruizenga zijn te verklaren. Meester Sluurman is het orgelspelen niet machtig, zo valt uit zijn bericht af te leiden. Wellicht heeft hij als voorzanger de gemeentezang begeleid. Voor hem is het orgel dan ook een kunstzinnig voorwerp in het kerkgebouw; de vervallen staat doet de meester pijn. In zijn tijd heeft het orgel als muziekinstrument in ieder geval geen functie gehad.
In de tijd na meester Sluurman is het oude orgel wel weer gebruikt getuige een aantal (kleine) reparaties door orgelbouwer Doornbos uit Groningen. Pieter Kruizenga heeft het functioneren van het oude orgel tot zijn negende jaar meegemaakt. Hij gaat dan naar school bij meester Bender. Deze meester is ook organist. Kruizenga bekijkt het oude orgel dus op twee manieren, als muziekinstrument en als - vervallen - ornament. Verder heeft de in 1873 geboren en in 1964 overleden zuster van Pieter haar nu in Tinallinge levende kleinkinderen verteld dat het oude orgel tot ongeveer 1893 op het koor heeft gestaan. De orgeltekst vermeldt de namen van drie kerkvoogden. Naast Hermen Elevelt worden Julle Bewes en Gerijt Jansen genoemd. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de aanschaf van een orgel in de kerk van Tinallinge het initiatief is geweest van een aantal dorpsbewoners en niet van de landadel. Doorgaans is het een invloedrijke persoonlijkheid die haar of zijn naam weet te verbinden aan dergelijke gebeurtenissen.
Van de drie kerkvoogden is weinig bekend. Alleen de naam Harmen Edevelt tho Tynaldinge komt nog voor in een document van 1559, dat betrekking heeft op de Hoge Justitiekamer. Als Hermen Elevelt dezelfde is als Harmen thoe Tynaldynghe, dan wordt zijn naam met die van zijn vrouw Auke ook nog genoemd in twee berichten over de aankoop van twee renten in Winsum. Van Eilko Engelbertus zijn geen andere gegevens bekend, dan dat hij tussen 1549 en 1557, en wellicht langer, pastor in Tinallinge is geweest. Wel vindt men bij Van der Aa het bericht uit 1570, dat de zoon van de vicaris te Tinallinge ervan beschuldigd wordt zich in dienst van graaf Lodewijk van Nassau gesteld en de wapens opgevat te hebben.
De overgang van de rooms-katholieke tijd naar de hervorming heeft in deze streek lang geduurd. Het begin is het jaar 1517 met keizer Karel V en Maarten Luther, de afsluiting wordt gevormd door de reductie van 1595. Het is echter niet bekend wanneer de hervorming in Tinallinge gestalte heeft gekregen. Wellicht vallen de drie kerkvoogden in 1549 al niet meer onder het gezag van de bisschop en is pastor Engelbertus de eerste protestantse voorganger. Omstreeks het jaar 1545 is de westgevel van de kerk herbouwd en door de bisschop ingewijd. Als teken van inwijding zijn op deze muur wijdingskruizen aangebracht. Het lijkt er op dat de hervorming in Tinallinge in de periode tussen 1545 en 1549 gestalte heeft gekregen. De aanwijzingen daarvoor zijn slechts beperkt, maar het is wel opvallend, dat de drie kerkvoogden zich in deze tijd zo onafhankelijk hebben kunnen opstellen, ondanks de aanwezigheid van de Spaanse bezetting.
De orgeltekst is in 1982 door Lammert Muller van Zuidhorn gerestaureerd en hangt sindsdien niet meer aan het koorhek maar is nu bevestigd aan de orgelgalerij. Oorspronkelijk heeft het orgel dus een ombouw gehad. Zoals al eerder is aangegeven lijkt de ombouw tussen 1820 en 1828 verwijderd te zijn. Schoolmeester Jan Sluurman schrijft in 1828, dat de afgebroken ombouw "zeer veel sporen droeg van beschilderd beeldwerk uit den Roomschen tijd". Mogelijk is er echter een klein deel van de ombouw van het orgel bewaard gebleven. Bij de restauratie van de preekstoel in 1984 blijkt de lezenaar gemaakt te zijn van twee beschilderde plankjes. De schilderingen zijn verborgen onder de bekleding. De plankjes kunnen evenwel ook afkomstig zijn van het altaar. Een nader onderzoek is in gang gezet door de heer Kurvers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. In 1848 worden volgens van der Aa de deuren van het orgel nog bewaard. Wanneer en hoe ze verdwenen zijn, is niet bekend. Het orgel heeft volgens de overlevering tot het jaar 1893 in het koor gestaan. Het is niet bekend wie het orgel gebouwd heeft en hoe het er verder heeft uitgezien. Wellicht heeft het op een verhoging gestaan, want in 1991 is er een stuk van een houten balk in de westmuur aangetroffen. Het kan echter ook een overblijfsel zijn van het oorspronkelijk koorhek [6].
DIT WARCK WART GESCHILDERT ENDE GEMALT / BI TIDEN DO DAT MUIDDE ROGGE VOR XXI ARENTSGULDEN WART BETAELT / BI TIDEN HER EILKO ENGELBERTUS, PASTOR DES ERWERDIGEN HEREN / IS DIT WERCK GESCHILDERT ENDE GEMAKET TO GADES LOF ENDE EREN / HYRTO HEBBEN DE VOGEDEN GEDAEN DAT BEST / DAT HEFT 1549 HERMEN ELEVELT, JULLE BEWES, GERYT JANSEN GEWEST / DO MEN SCHREF M. VYFHUNDERT ENDE VYFTICH NOCH SEVEN DAR BI DO SCHILDERDE HINRICK MALER VAN BREMEN MI ICK HERMEN ELVELT MACH DENKEN DAT EN TUNNE RODE BOTTER GOLT XI ARENSGL. EN MUDDE ROGGE XII KRUMSTERT, I MUDDE GARSTE VIII KRUMSTERT. I MUDDE HAVER IIII KRUMSTERT, UNDE DO HUIRDE MEN DAT JUCK LANT ... KRUMSTERT. N.B. De op smalle latjes geschilderde tekst, van vervallen orgel is verwijderd en tegen de achterzijde van koorhek getimmerd met verstoring van juiste woordvolgorde. Zie: AWN, 11, 1848, blz. 265. In 1559 komt voor: 'Harmen Edevelt tho Tynaldinge'.
Galerij Oksaal en orgel zijn verdwenen en in 1893 wordt een nieuwe galerij aangebracht aan de torenzijde. Daarop heeft enige tijd een harmonium gestaan. In 1917 bouwt Jan Doornbos het huidige orgel in een imitatie-eiken geschilderde kas met neogotische invloeden.
Bootsman schrijft hierover In het kerkgebouw is vóór of in 1893 een orgelgalerij aangebracht tegen de houten wand aan de westzijde van de kerkruimte. Dit is evenwel uit de administratie niet op te maken. De balustrade van de galerij heeft oorspronkelijk van muur tot muur doorgelopen. Ondanks de latere verandering is dat aan de tegenwoordige toestand nog te zien.
Omstreeks het jaar 1893 is er op de orgelgalerij een harmonium of harmoniumorgel geplaatst. Een bericht over de aankoop of over de ruiling met het oude orgel is niet aanwezig. De aanschaf moet afgeleid worden uit twee betalingen, die in 1894 zijn gedaan, namelijk: 'wegens aflossing van 't orgel aan K. Reitsema ƒ 170,00' en 'rente ƒ 7.22½'. Dit rentebedrag is niet nader omschreven, maar is exact 4¼% van ƒ 170,00 gedurende één jaar. Aangezien in voorgaande jaren geen boekingen gedaan zijn die betrekking kunnen hebben op de aanschaf van een orgel, moet uit de beschikbare cijfers geconcludeerd worden, dat er in het jaar 1893 of in het begin van 1894 een harmonium is aangeschaft tegen inruil van het oude orgel en betaling van ƒ 170. Uit deze ruiltransactie kan afgeleid worden dat de kerkvoogden en de organist in 1893 niet veel waarde aan het oude orgel hebben toegekend. Aangenomen wordt dat orgelmaker J. Doornbos te Groningen het harmonium geleverd en het oude orgel meegenomen heeft. Het is niet bekend wat er met het oude orgel, waaraan de firma Doornbos al vanaf het jaar 1869 kleine reparaties heeft verricht, is gebeurd. Door het aanbrengen van de orgelgalerij is de wijzerplaat voor de kerkgangers niet meer zichtbaar. De wijzer en twee tandwielen worden gedemonteerd. De kleinste der tandwielen is in 1991 teruggevonden, de beide andere onderdelen zijn zoek geraakt [6].
Het harmonium voldoet kennelijk maar matig aan de verwachtingen. Regelmatig worden er door Doornbos reparaties uitgevoerd en het geringe geluidsvolume van het harmonium zal ook wel niet voldaan hebben. In 1914 en misschien zelfs eerder wordt er al uitgekeken naar een echt orgel. Doornbos zit in de jaren 1894 tot 1903 niet zo goed bij kas. Van de kerkvoogdij van Tinallinge heeft hij in die periode een bedrag van ƒ 300 geleend, waarvoor 4% aan rente wordt betaald. De orgelmaker heeft in de loop der jaren diverse orgelgedeelten overgehouden van reparaties en vervangingen. Door daarvan een compleet orgel te bouwen kan hij overgebleven materiaal te gelde maken voor een prijs die de kerkvoogdij van Tinallinge kan accepteren. In het jaar 1917 koopt de kerkvoogdij bij Doornbos een aldus in elkaar gezet pijporgel.
De koopprijs werd bepaald op ƒ 1400, bij inruil van het harmonium ƒ 1350. Ondanks een lijstcollecte onder de inwoners van Tinallinge, die ruim ƒ 350 opbrengt, en een enigszins gespreide betaling, is het een hele toer voor de kerkvoogdij om de koopsom boven water te krijgen. De betaling wordt bemoeilijkt door het feit dat er in 1917 een nieuwe predikant wordt beroepen, waarvoor de pastorie moet worden opgeknapt. Mogelijk wordt de bereidheid tot betalen ook getemperd door de prestaties van het pijporgel. Het heeft wel een speciale klank, maar wellicht een andere dan men heeft verwacht. De kerkvoogdij en Doornbos maken een jaar na het plaatsen van het orgel een nieuwe overeenkomst. De prijs wordt met ƒ 100 verlaagd en de betaling meer gespreid. In mei 1922 ontvangt Doornbos de laatste afbetaling. Het onderhoud aan het orgel is in de loop der jaren beperkt gebleven. Aan het stemmen van het instrument is geen eer te behalen. De toonzetting is ruim een halve toon te hoog, waardoor samenspel met andere instrumenten vrijwel onmogelijk is en er moeilijk bij gezongen kan worden [6].
Op het kerkhof rondom de kerk ligt nog een aantal grafzerken, waarvan de oudste uit de 17e eeuw dateert. Daarbij valt de zerk van Jacop Jelmers op, delen zijn verdwenen en de rest bestaat slechts uit stukken:
ANNO 1649, DEN 11 JUNY, IS DIE EERBARE JACOP JELMERS IN DEN HEER GERUST, VOORWACHTENDE EEN SALIGE OPSTANDINGE 1N CHRISTO
Wapens: Rechts: Gedeeld: I doorsneden: a. op een terras een staande geharnaste man met stormhoed, houdend in de opgeheven rechterhand een zwaard, de linkerhand in de zijde; b. doorsneden: a. twee tegen elkaar klimmende halve leeuwen; b. effen; II een dwarsbalk, vergezeld van boven van drie ruiten, I en 2, en van onderen van drie samengevoegde struisveren. Links: Gedeeld: I doorsneden: a. drie rozen; b. drie leliën; II een dwarsbalk, vergezeld van boven van twee [salie]bladeren schuinlinks, de bovenste met het steeltje rechts, de onderste met het steeltje links, de dwarsbalk vergezeld van onderen van drie klaverbladen. Helmteken: een uitkomende geharnaste en gehelmde man, houdend in de opgeheven rechterhand een zwaard. N.B. Hierbij: GDW, nr. 3632. GDW, blz. 658, nr. [3628]. Zie afbeeldingen hieronder.
Verschillende overleden inwoners van Tinallinge zijn in de kerk begraven. De grafzerken van twee van hen liggen nog in het middenpad, te weten: - Johannes Smaltius, pastor alhier van 1653 tot 1681, en - Johannes Pesman, pastor alhier van 1755 tot 1766. Nakomelingen van beide pastores bezoeken nog regelmatig Tinallinge.
Er zijn echter meer mensen in de kerk begraven. Zo zouden Albert Tjarda van Starkenborgh in 1637 en Bartholt, alias Aepko, Tjarda van Starkenborgh in 1646 hier ten grave gedragen zijn. Mogelijk zijn de betreffende grafzerken in de Martinikerk te Groningen terecht gekomen. Waarschijnlijk zijn ook nog andere inwoners van Tinallinge hier in de kerk begraven. Sinds in vroegere jaren de tegelvloer grondig is hersteld, valt daarover niets meer te achterhalen, tenzij de verzakkingen van de laatste jaren tot reparatie nopen.
Op het kerkhof zijn in de loop der eeuwen honderden mensen begraven. Velen van hen hebben geen duurzaam grafmonument gekregen en zijn, als hun namen niet op andere wijze bewaard worden, in de vergetelheid geraakt. De namen van slechts enkele tientallen zijn op grafstenen vermeld. Al twee keer zijn de aanwezige grafstenen geïnventariseerd, maar daarbij zijn ze niet gelokaliseerd. Het heeft zin bij een derde inventarisatie ook de plaats aan te geven, vóór de tand des tijds ze helemaal onherkenbaar heeft gemaakt [6].
De verdwenen klok in 1943 Op 26 februari 1943 heeft de Duitse bezetting de 155 jaar oude klok van Tinallinge laten weghalen om er oorlogstuig van te maken. Pogingen om de vordering te voorkomen halen niets uit. De weggehaalde klok heeft een diameter van 66cm, terwijl als gewichtcirca 200 kg opgegeven wordt. Deze gegevens zijn in 1788 niet vastgelegd. Van Bergen te Heiligerlee is met de klus belast geweest. Toch wordt een paar weken of maanden na 26 februari 1943 de tijd in Tinallinge op volle uren al weer aangegeven. Nu niet door een klok, maar door een stuk spoorstaaf, ter lengte van 1,15m. De aanschaf - ƒ 2,30 gulden - wordt mogelijk gemaakt door kerkvoogd Wieringa, die stationschef in Baflo is.
Tot 27 februari 1948 heeft men zich daarmee beholpen. Het stuk spoorstaaf is nog steeds in de toren aanwezig. Er wordt gezocht naar een functionele plaats. Na afloop van de oorlog blijkt de gevorderde klok te zijn verdwenen en wordt er bij klokkengieter Van Bergen te Heiligerlee een nieuwe klok besteld.
Op 27 februari is de nieuwe klok in de toren opgehangen. De aanschafkosten, vermoedelijk ongeveer ƒ 1100, zijn betaald uit een succesvolle inzameling onder de Tinallingers. De opbrengst daarvan dekt de aanschafkosten precies. Kennelijk vondt de administrerend kerkvoogd het daarom niet nodig deze posten in de boekhouding op te nemen. De klok heeft een diameter van 64cm, weegt 175 kg, bestaat voor 80% uit koper en voor 20% uit tin, heeft de toon dis, en draagt als opschrift:
HEILIGERLEE, VAN BERGEN, TINALLINGE 1948.
Een interessante bijzonderheid komt voor in de briefwisseling met Van Bergen, die aan de bestelling voorafgaat. Daaruit blijkt dat de klok van 1788 en dus ook die van 1728 fout zijn opgehangen. In plaats van een gebogen as is een rechte houten balk met ijzeren aseinden toegepast. De klokkenmaker schrijft namelijk dat een klok aan een gebogen as veel gemakkelijker luidbaar is en de toren veel minder heeft te verdragen door het schudden. Deze opmerking geeft antwoord op de vraag hoe het komt dat de toren verschillende keren na 1728 moet worden versterkt: de klokken zijn verkeerd opgehangen. Een tweede vraag komt naar voren: zijn de klokken voor 1728 dan wel goed opgehangen? Nee, waarschijnlijk niet. De conclusie is: de Tinallingers hebben hun eerste toren stuk geluid en daaraan de naam klokkenluiders overgehouden!
De rechte houten balk met ijzeren aseinden is nog in de toren aanwezig. Het zal als een herinnering uit het jaar 1728 worden geconserveerd [6].
Het geheim van de lessenaar Tussen 1932 en 2000 heeft de kerk een actieve en bevlogen kerkvoogd gehad. Het is Marten Bootsman die ook organist van de kerk is. In het midden van de jaren negentig mag hij de lessenaar die aangetast is door houtwormen vervangen. Hij is stomverbaasd en zeer verrast als hij de twee plankjes van de oude lessenaar heeft afgenomen. Daar ontdekt hij, onder de deels afgebladderde verflaag, restanten van oud kleurrijk schilderwerk. Deskundigen buigen zich over deze vervaagde schilderingen, die ze aanvankelijk toeschrijven aan het oude altaar, maar naderhand aan het oude orgel. Het is schilderwerk uit de renaissance en er vallen een tegelvloer en de onderkant van een blauw-witte jurk op te ontdekken.
Preekstoel met daarvoor het doopvont. De kansel heeft overigens geen achterschot maar een schild met baretknop. In 1903 werd het recht collatie en de bank van de collator overgedragen aan de kerkelijke gemeente. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported license. Foto: 8 juli 2012, Frans van Es.
Mieke van Zanten, auteur van het boek over de Nederlandse beschilderde orgelluiken, vermoedt hier de aankondiging van Christus’ geboorte aan Maria. Aan de onderzijde van het schilderwerk meent zij de naam Maria te kunnen lezen. Op het andere plankje ziet zij een rechterhand, vermoedelijk die van de engel Gabriël en een venster op de achtergrond.
Het koororgel van de kerk. Foto: Reliwiki, Michiel van 't Einde, 15 augustus 2010. Licentie: Creative Commons.
De naam Maria staat echter niet op het fragment van de schildering. Historicus en archivaris, Redmer Alma, ontdekt na veel puzzelen dat onderaan op het beeldfragment ‘emanv’ staat, een deel van de naam Immanuël. Daarmee komt hij op de tekst uit Jesaja 7 vers 14: waar in het latijn staat: ‘Ecce virgo concipiet et pariet filium et vocabitur nomen Emanv(u)el'. In het Nederlands: ‘Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven’.
Een dakruiter is in de plaats gekomen van een toren. Foto/bron: A.J. van der Wal, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 17 juni 1991. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International license
Deze voorstelling komt in het zicht als orgelluiken gesloten zijn en dat gebeurt in de adventsperiode, die in vroegere tijden gezien wordt als een tijd van boete tijdens de verwachting van de komst van de Heer. Op een van deze zondagen wordt de genoemde profetie uit Jesaja 7 gelezen en de aankondiging van de Messias uit Lucas 1. Redmer Alma heeft met de gevonden fragmenten een reconstructie van de luiken gemaakt aan de hand van andere bewaard gebleven orgelluiken van andere kerken met een vergelijkbare voorstelling.
Als het kerstfeest aanbreekt, klinkt het orgel weer en zijn de luiken geopend. De binnenzijde van de luiken hebben een afbeelding van de aanbidding van de Wijzen uit het Oosten. Daarvan zijn de fragmenten op de andere zijde van de oude lessenaar voor de dag gekomen, na het verwijderen van de verflaag.
Overdracht naar de SOGK De Stichting (Oude) Groninger Kerken heeft zich over de kerk van Tinallinge onfermt. De kerk is niet meer in eigendom van de Nederlands Hervormde Gemeente Bablo, Rasquert en Tinallinge, maar is op vrijdag 25 juni 2010 overgedragen aan de Stichting Oude Groninger Kerken. De kerk zelf bevindt zich nog in uitstekende conditie. De gemeente kampt met een dalend ledental, waardoor de kosten voor het onderhoud niet meer opgebracht kunnen worden. Ook het omliggende kerkhof en het verenigingsgebouw (een voormalig schooltje) zijn nu eigendom van de SOGK. Het verenigingsgebouw wordt nu gebruikt als dorpshuis. De kerk staat meestal leeg, maar maandelijks is er nog een dienst. Ook is de kerk vrij te bezichtigen.
Het eeuwenoude niet meer functionerend uurwerk staat roestig te wachten op nieuwsgierige bezoekers. Nu meen ik begrepen de hebben dat het uurwerk niet meer in deze 'roestige' staat verkeert, maar dat deze is opgekapt. Mocht iemand daarvan meer weten of een foto beschikaar hebben voor deze website, mijn e-mail adres staat onderaan èn bovenaan deze pagina!
Het uurwerk Na een staat van dienst van 440 jaren is het uurwerk uit het jaar 1545 in 1985 stil gezet. Daarvoor zijn volgens kerkvoogt Bootsmand drie redenen. Sommige onderdelen van het instrument zijn in hoge mate versleten, er is geen vrijwilliger meer beschikbaar voor het opwinden, en het wordt als een gemis gevoeld, dat de klok niet op halve uren de tijd aangeeft. In 1985 is door Elibert Datema uit Tinallinge een elektrisch-elektronisch uurwerk gebouwd dat de functie van het oude uurwerk heeft overgenomen en de klok ook op halve uren laat slaan.
De wijzerplaat ui 1545 van het voormalige uurwerk hangt nu aan de orgelgalerij in de kerk en heeft verder geen functie meer.
.Rond 1660 is het oude uurwerk vermoedelijk verbouwd tot een slingeruurwerk. Het uurwerk heeft nog gefunctioneerd tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw, maar is toen vervangen door een elektronisch exemplaar. Het uurwerk bevindt zich nu achter het orgel en de wijzerplaat hangt in de kerk. De sporen van het oude waaguurwerk zijn in de toren van de kerk nog steeds zichtbaar.
Een onderzoeker heeft een boekje ontdekt waarin wordt gesuggereerd dat natuuronderzoeker en wiskundig genie Christaan Huygens die leeft van 1629 tot 1695 wel iets te maken zou kunnen hebben met het eeuwenoude uurwerk. Hij is degene geweest die in 1657 de slingerbeweging heeft weten toe te passen, waarmee hij bekend staat als de uitvinder van het slingeruurwerk. Deze onderzoeker vraagt zich af hoe een eenvoudige dorpskerk in het noorden van ons land aan voor die tijd aan zo’n moderne uitvinding is gekomen.
Het verenigingsgebouw van de kerk is tegenwoordig in gebruik als dorpshuis.
eeft de collator van de kerk hier misschien iets mee te maken gehad? De bewoners van de borg Ter Weer in Tinallinge, de familie Tjarda van Starkenborgh, zijn ook beschermers van de kerk geweest vanaf 1573. De moeder van deze Albert Jacob Tjarda van Starkenborgh is Alijt Junius. Alijt is de dochter van Jacob Junius, secretaris van de stadhouder, maar ook de directe collega van de vader van Christiaan Huygens, Constantijn Huygens. De families hebben elkaar dus ongetwijfeld gekend. In de correspondentie van vader Huygens is één brief te vinden van Alijt Junius, waarin ze de famlie Huygens uitnodigt voor de begrafenis van haar vader. De familie mag ook de predikant benoemen, heeft een herenbank in de kerk en heeft een belangrijke stem bij beslissingen over kerkelijke zaken.
De klok van Ciprianus Crans heeft nog geen 60 jaren in het koepeltorentje van Tinallinge gehangen. Waarschijnlijk is er een scheur in gekomen en geeft de klok een kort en hees geluid in plaats van golvende heldere tonen. De enige remedie is de klok om te smelten. Een klok van dezelfde maker, geleverd in de kerk van Den Ham (Gr.) heeft het 175 jaar volgehouden, maar wordt dan ook omgesmolten. De omsmelting van de klok van Tinallinge vindt plaats in 1787 op het kerkhof van Grijpskerk. De nieuwe klok krijgt als opschrift: UNICO ALLARD ALBERDA, HEER VAN MENKEMA, UNICUS COLLATOR TE TYNALLINGE, ANNO 1787, MAMMEUS FREMY HEIDEFELD EN MAMMEUS FREMY, DE BEIDE HEBBEN MIJ VERGOTEN (zie kader hieronder). In hetzelfde jaar wordt ook de klok van de kerktoren te Uithuizen omgesmolten. De reden is een scheur. Als opschrift krijgt deze nieuwe klok de namen van dezelfde collator en dezelfde makers. De plaats van handeling is echter de Brink in Uithuizen [6].
UNICO ALLARD ALBERDA, HEER VAN MENKEMA, UNICUS COLLATOR TE TYNALLINGE, ANNO 1787. GDW, blz. 658, nr. [3625].
De duiventil In het jaar 1837 wordt er in het kasboek van de kerk een zeer merkwaardig bericht geschreven:
'In het jaar 1837 is met onderling overleg besloten, dat de Duiventil aan de Kerk gehecht weggenomen en vernietigd zouden worden waarvoor aan de pastorij tot Schadevergoeding toegekend en geschonken is een daarbij gelegen behuisd heemstede, vroeger toebehorende aan de Wedw D. Cobes, waarvan de Kerkvoogden de beklemmingen verkregen hebben door uitbetaling eenen Som van ƒ 50,00 daarover belegd door Mejuff de Wedw Taapkens; welke penningen gevonden zijn, uit één Kapitaal van gelijke groote opgebragt is door Kornelis Dingstra en vrouw'.
Er is al veel tijd en moeite besteed aan het ophelderen van de verschillende facetten van dit bericht. De moeilijkheid ligt daarin dat de toenmalige predikant, ds. B. P. Westerhoff als opsteller van het bericht, een gebeurtenis heeft willen verbergen. Zodra alle facetten hiervan duidelijk zijn, zal het op schrift gesteld worden. Er heeft dus een duiventil aan het kerkgebouw gezeten ten gerieve van de predikant. Getracht zal worden de sporen ervan bij de komende restauratie terug te vinden. Het is niet bekend wanneer de duiventil aan het gebouw bevestigd is. Ook is niet duidelijk of er duiven werden gehouden voor het verzenden van berichten, dan wel voor de consumptie [6].
De voormalige pastorie van de kerk.
Noten, referenties en bronnen:
|