In 1982 herdenkt de stad Groningen dat 500 jaar tevoren de bouw van de huidige Martinitoren is voltooid. Dit betreft het stenen gedeelte, twee vierkanten en een achtkant elk voorzien van een rijkbewerkte gotische trans of omloop. Het is gebouwd uit Bent-heimier zandsteen. Het front van de toren bevat boven de ingang drie beelden, v.l.n.r. de (blinde) Bemlef, St. Martinus en Rudolf Agricola, drie bekende mannen die verbonden zijn aan de geschiedenis van Groningen.
De toren ontleent haar naam 'd'Olle Grieze' aan de grijze kleur die de toren momenteel heeft. Tezamen met de gedeeltelijk uit hout opgetrokken spits, is de toren 97m hoog. Hij heeft een fundering van slechts drie meter diep. In het verleden heeft de fundering geheel uit koeiehuiden bestaan.
Eeuwenlang is de toren ook als brandpost gebruikt. Tot aan het begin van deze eeuw dient de toenmalige torenwachter, Jan Koop Sjoerts, tevens als brandwachter. Hij moet elk kwartier in alle windstreken blazen op de brandhoorn, ten teken, dat alles veilig is. Op een heldere dag biedt de toren een grandioos uitzicht over Stad en Ommeland, met aan zijn voet zo'n 180.000 inwoners.
Luidklokken
In 1577/1578 giet Hendrik van Trier de 3 grote klokken die thans in de toren hangen. Eigenlijk moeten dit er 10 zijn, maar de stad is door de oorlog zo slecht bij kas dat Van Trier maar 3 klokken giet zonder hiervoor een cent te ontvangen. De klokken worden door paarden en ezels in de toren gehesen en komen oorspronkelijk aan rechte assen te hangen. Als men toendertijd de Salvatorklok - van 8000 kg - wil luiden dan zijn daar 12 mensen voor nodig. Tegenwoordig hangen alle klokken aan krukassen wat het luiden gemakkelijk maakt, toch is een rechtas beter voor zowel de klok als de klank. Nien heeft hier toe besloten omdat men vreest dat het luiden de klokkestoel en daarmee de toren zal beschadigen.
Eeuwenlang hebben deze klokken, waarvan de grootste een diameter heeft van 2.23m, vreugde en leed, oorlog en vrede aangekondigd. Vlakbij het gatnigat aan de zijde van de Grote Markt, hangt de 'Ruimstraatklok' van 900 kg. Het luiden van deze klok, gegoten in 1764 door J. Borghard te Enkhuizen, geeft het vallen van de nacht aan. Tijdens een pestepidemie in 1826 wordt het luiden afgeschaft. Sinds 1982 luidt het Groninger Klokkenluiders Gilde iedere zondag en op bijzondere dagen met de hand het gelui.
Afb. boven: De Martinitoren te Groningen
op een prent van anno 1850.
In 1994 is de nieuwste klok geinstalleerd 'De Kromstaart', deze op een na grootste klok weegt 5000 kg en heeft een doorsnede van ongeveer 2 meter. Deze klok is aangeboden door de St. Martini Beiaard met geld van de stichting 'Groningen 950'. Op de klok staat het volgende rijm: 'Kromstaart mag men mij noemen, de Groningers zal ik roemen, want volk van Stad en Lind, schonk mij met milde hand 1040-1990 Groningen stad 950 jaar.' Er hangen nog meer klokken; één van 4200 kg, één van 3400 kg. In 1994 worden ook de 4 klokken van het Stadhuis overgeplaatst naar de toren. De borden die in de toren hangen, geven nog meer informatie over de klokken.
|
Afb. boven: Doorsnede van de Martinitoren te Groningen
zoals afgebeeld op een affiche. |
Beiaard
In 1662 is de beiaard van de Martinitoren gegoten door twee beroemde gieters, de gebroeders Hemony uit Amsterdam. Een beiaard is een geharmoniseerde reeks klokken van minstens twee octaven, verbonden met een stokkenklavier. Vooral in de Gouden Eeuw wedijverden de steden om het bezit van het mooiste en omvangrijkste klokkenspel. De Martiniebijaard bevat oorspronkelijk 3 octaven en 42 klokken. In een van de oude klokken is nog een gat te zien, veroorzaakt tijdens de vuurgevechten bij de laatste bevrijding van de stad. Na een recente restauratie en uitbreiding heeft de beiaard 4 octaven en 49 klokken. Vijf discantklokjes en twee grote klokken die ook de uur- en halfuurslag doen klinken, heeft men toegevoegd. Het luidwerk wordt tot de mooiste van Europa gerekend!
|
|
Afb. boven: Binnenkant van de toren zoals
zichtbaar bij de beklimming. |
Tijdlijn
1215 - 1408: eerste toren, f 30 meter, Romaanse stijl door blikseminslag ingestort.
1253
In een kroniek van de abt Menk van het klooster de Bloemhof in Wittewierum wordt voor het eerst melding gemaakt van de Martinikerk. De abt vertelt over "ridders" in Groningen, die in 1253 ruzie hebben met de Gelkingen. Deze ridders hebben ..."zich teruggetrokken in het klooster van de minderbroeders (dit klooster is gesticht ca. 1245 en is gelegen op de plaats van de huidige Broerstraat); ze versterken zowel het klooster als de omliggende steenhuizen en bestoken de Gelkingen, die zich in de Martinikerk en de Walburg- en Nicolaaskerk (de A-kerk) bevinden".
Waarschijnlijk is deze Martinikerk met toren in het begin van de 13e eeuw gebouwd. Het is een bakstenen kruisbasiliek in romano-gotische stijl met een ingebouwde toren. Van de voorloper van deze kerk is alleen het beloop van een tufstenen fundering gevonden; hij is waarschijnlijk geheel van tufsteen gebouwd.
Binnen de omtrek van dit tufstenen gebouw zijn paalkuilen gevonden, hoogstwaarschijnlijk van een nog vroegere houten kerk.Er bestaat een verhaal dat omstreeks 810 (ook wordt wel genoemd 837 en zelfs de tweede helft van de 10e eeuw of begin van de 11e eeuw!) een vikingvloot van 200 schepen op de kust van Friesland landt. De Friezen zullen zijn onderworpen, waarna Groningen zal zijn ingenomen, een kerk aldaar is mogelijk verbrand en veel mensen worden ter dood gebracht, waarna de vikingen in Bedum ene Walfridus en zoon Rotfridus zouden hebben gedood.
Als het verhaal juist zou zijn betekent zulks dat er al in die tijd een kerk (met toren?) in de stad heeft gestaan. Volgens de Quedam Naraccio is dat de St. Walburgkerk, die gebouwd zou zijn ter verdediging van de stad tegen de Noormannen. Anderen menen dat het om de Martinikerk gaat. De Martinitoren is genoemd naar Sint Martinus, bisschop van Tours (ca. 326 - 11 november 399), naar wie ook de Dom in Utrecht is genoemd. Het Martinusfeest op 11 november (blijkbaar al in de 14e eeuw in gebruik) herinnert aan deze bisschop. De eerste toren, waarover we dus iets meer weten, is gebouwd in het begin van de 13e eeuw, terwijl de toren dan binnen in de kerk staat. Het is een romaanse toren, ongeveer 30 meter hoog. Men neemt aan dat op het oud Groninger zegel deze toren staat afgebeeld. Aan de voet is hij ca. 11 meter in het vierkant geweest. Deze toren heeft zo'n 200 jaar bestaan.
1425
Het Stadboek van 1425 bevat een bepaling dat bij brand de "nootklocke" moet worden geluid. Tot 1895 blijft deze brandklok bij "nood" luiden. Ontdekt de torenwachter brand dan luidt hij de klok en roept daarna door zijn spreekhoorn: "brand"! Bij nacht hangt hij een brandende lantaren aan die zijde van de toren waar hij de brand waarneemt en bij dag een vlag.
Later, in de 17e eeuw laten ook de ratelwachten (nachtwakers) dan d.m.v. hun ratels weten dat er brand, dus gevaar, is. In het algemeen worden de klokken ook geluid bij het begin van de kerkdiensten, bij begrafenissen, bij feesten en rampen (zie 1627 en 1826).
De torenwachter
De torenwachter wordt soms ook wel stadstrompetter genoemd. Gedurende het openen van de stadpoorten (meestal bij zonsopgang) geeft de torenwachter n.l. van de toren "geestelijke liederen" ten beste, hetgeen om half elf herhaald moet worden. Als de burgerwacht 'smiddags om half drie op de markt verschijnt, moet de torenwachter "de wijsen van enige psalmen ofte musicale en de leerijcke liederen uyt het westerraam blaesen".
De taak van de torenwachter is verder personen, die de toren beklimmen, deze "daarop geleyden ende daarbij blijven soolange sy weder vandaer gaen en oock in "t opgaan haar vermaenen dat sy ghien schaede an de toren doen met snyden ofte graeven inloot ofte andersints".
Omstreeks 1640 houdt de torenwachter ook een kroeg in de toren. Maar bij feestelijkheden wordt de toren gesloten! Zulks waarschijnlijk omdat men brand en andere onheilen heeft gevreesd.
1452
Met de bouw van de tweede toren is begonnen in 1452. De toren zou "zoo mogelijk sierlijker en hoger en monumentaler worden dan die van Utrecht"... met een hoogte van goed 120 meter.
1464
Tijdens de bouwwerkzaamheden stort een deel van de toren in. " … en daarnae is ‘t al dele gevallen mytten toerne ende klocken" aldus de Groninger kroniekschrijver Sicke Benninge (1465 - 1530).
1465
De dag na Pasen wordt de toren door de bliksem getroffen. De klokken (in 1464 toch deels behouden?) vallen op het gewelf doch: "behielden haeren klanck". (Sicke Benninge).
1468
Op 24 juni stort de rest van de toren in. "Ende de groote klocken synt de oeren ingevallen ende de kleynen bleven heel". (Van de grote klokken zijn de kroonarmen afgebroken.)
“In Festo Johannis
Veertien hondert sestich achte
Viel Sunt Meerten toorn bij nacht
Als de klock den lesten slachte
Sloeg van dren, met machte ".
1469
Op 25 maart wordt begonnen met de bouw van de "derde" toren, door een overigens onbekende bouwmeester.
1482
Deze derde toren is al klaar in 1482 en is, op het bovengedeelte na, grotendeels zoals de toren nu is. (Over de bouw van de Dom in Utrecht doet men destijds ca. 60 jaar).
Er is ook wel gezegd dat deze toren pas in 1554 gereed komt. Hoogstwaarschijnlijk zijn ertussen 1545 en 1554 nog wel wat werkzaamheden verricht aan balustrades, de beelden en de spits.
Groningen staat omstreeks 1480 aan de top van haar macht en rijkdom. Maar de bouw van de Martinitoren moet toch, voor een stad van ca. 15.000 inwoners een gigantisch werk zijn geweest.
Men zegt dat er ruim 1 miljoen bakstenen en ca. 3000 m3 Bentheimer Stein in de toren zijn verwerkt! Waarschijnlijk is de Bentheimer steen uit het Graafschap Bentheim deels per schip via het Reitdiep aangevoerd, deels per kar via Coevorden, Gieten en Zuidlaren, waarbij we moeten bedenken dat er in die tijd geen straatwegen zijn.
Aan de voet is de toren van 1482 vrijwel vierkant nl. 15.10 bij 15.20 meter geweest. Men bouwt de toren in 1469 verder naar het westen, opdat het schip van de kerk met één gewelfvlak kan worden verlengd. Daardoor komt de toren tevens in het verlengde van de Oosterstraat te staan.
De spits is met leisteen bedekt en 102 meter hoog en eindigt in een vergulde bol waarboven zich een ruim 16 meter hoog ijzeren kruis verheft, met als windvaan een Sint Martinus te paard (zie 1627). Deze windvaan wordt op 12 juli 1548 op de toren geplaatst. De hoogte van deze toren is ca. 118 meter en dus aanmerkelijk hoger dan de huidige toren. Nadat het bovenstuk van deze toren bij de brand van 1577 verloren gaat, is dit later (tussen 1619 en 1627) weer opgebouwd. Deze in 1627 vernieuwde toren is, zoals nu, ca. 97 meter hoog geweest.
Omstreeks 1550 wordt Albert Uhrwarcker aangesteld; hij moet het "uhrwarck van Sunte Meerten staende holden". Hij woont in de Tybbengang, welk straatje later Uurwerkersgang heet. (Doopsgezinden worden in de stad Tibben genoemd, vandaar waarschijnlijk Tybbengang).
Vóór de toren heeft het z.g. "Officierspleintje" gelegen.
Zuidelijk naast de toren staat het oude regthuis (de "Hoofdwacht"). Wanneer de hoofdwacht wordt gebouwd is niet bekend, maar er is wel beweerd dat van dit gebouw al melding wordt gemaakt in 1338. Anderen menen dat de hoofdwacht is gebouwd in 1509. In het gebouw worden rechtszittingen gehouden, mogelijk tot ca. 1652, als de benedenverdieping wordt ingericht als burgerhoofdwacht. Het gericht Selwerd houdt op de bovenverdieping nog zittingen tot 1803.
De hoofdwacht wordt tijdens de bevrijdingsdagen in 1945 ernstig beschadigd en is in 1956 geheel afgebroken. Het oude gemeentehuis in Zuidhorn (1916) is een kopie van de hoofdwacht.
Aan de voet van de Martini, voor de hoofdwacht, bevindt zich in die dagen de kaak of schandpaal, die in 1811 is weggehaald.
In 1891 schrijft de archivaris J.A. Feith over de Grote Markt:
"...brengen we in de eerste plaats hulde aan den ruimen blik en den schoonheidszin onzer voorzaten, die, bij het zich vormen der stad nu 7 à 8 eeuwen geleden, terstond in het eerste bewoonde gedeelte een marktplein van zulke regelmatige en grote afmetingen wisten aan te leggen, als waarop geen der steden van ons land in hare oude gedeelten kunnen bogen...".
En C.H.Peters, de rijksbouwmeester, is, blijkens een verhandeling in 1904, niet erg te spreken over de aanpak van de bebouwing in de 16e eeuw op de Grote Markt rondom de toren. Hij schrijft:
"Ter kwader ure heeft men, helaas! echter goedgevonden om de rooilijn van de huizen aan de noordzijde van de Markt en vooral van het gedeelte oostwaarts van de Oude Ebbingestraat, steeds meer vooruit te plaatsen, zoodat de hoofdingang der kerk eindelijk bijna verscholen raakte op een klein pleintje, het z.g. Officierspleintje, dat de ruimte besloeg vanaf het Kreupelstraatje tot aan de toren. En alsof men zoodoende nog niet genoeg misdaan had, werd eindelijk in het jaar 1567 op dat pleintje zelf nog een huis gebouwd, het tegenwoordige koffiehuis aldaar, en eindelijk daarnaast, pal tegen de hoofdingang aan, deze formeel sluitend, nog eene torenwachterswoning! ... Wie waren de ezels, die daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden? Hun namen toch behoorden geboekt te worden in het register der groote misdadigers en een tijd, waarin de burgers der stad van hun eigen bestuur zóó iets toelieten, zóó iets gedoogden, moet wel ziek zijn geweest".
Aldus de kennelijk zeer verontwaardigde Peters.
1577
Op vrijdag 15 maart 1577 is er feest in de stad in verband met het vertrek van de Spaanse troepen. Het heeft Stad en Lande overigens wel ƒ 200.000, - gekost om deze troepen af te kopen! Een Waals garnizoen van zes vendels, dat, op het punt van de geloofsvervolging, zo lang voor veel leed en overlast heeft gezorgd en daardoor gevreesd en gehaat is, verlaat de stad. Geen wonder dat de stadjers blij zijn want:
"Deze Waelen waren so kloock int waken, bewaren en nasoocken datter niet één ontquam hoe seer se sich oock verbergden".
Abel Eppens (1530-1590), later i.v.m. de geloofsvervolging gevlucht en verblijvend in Emden, schrijft in zijn "Der Vresen Chronicon" dat "die heele stad sich ganslicken in blijtscap jae dronckenscap und idelheid overgaf".
Tijdens het feest in de stad worden "Pick ende teervaten ommeheer den marckt ende straten angesteken ende mede durch einige ongenanten oeck sodane vuerwarck op Sunt Meertens toorn onwijselijck angerechtet".
Op de vierde trans van de toren ontstaat 's nachts om 10 uur brand en "is deselve heerlijcke schoene toorn mitsampt dat wijtberuempte klockenspill durch den brandt leijder ommekomen, verneelt eende verdorven", aldus Abel Eppens.
Waarschijnlijk is de brand ontstaan in de galmgaten van de vierde verdieping. "Daar 17 klocken uitgevallen synt en sommygen luyden doet gebeleven bynnen". (Abel Eppens). Het bovenstuk van de toren is tot op het muurvlak uitgebrand. In allerijl brengt men balken en ankers aan om te steunen.
De torenwachter Johan Schoeninck, die op 27 juli 1572 door Burgemeester en Raad van de stad al "streng was vermaent den Dronck tho vermijden", wordt ontslagen omdat er voor hem geen plaats meer is op de toren! Hij wordt echter later aangesteld als stadstrommelslager.
Er komt een oproep voor geldelijke steun (tot in het Lantschap Drenthe!) voor de wederopbouw "des verungeluckeden heerlijcken toorens". Op 17 maart is de Martinikerk, de St. Walburgkerk, de A-kerk, de Jacobijnerkerk en de Broerkerk: "de verkundige over de preekstoel geschied". "Elck doe dan het beste, nemende het loon van God". Tot 1619 blijft de toren zo, zonder bovenstuk, staan omdat de collecte niet genoeg oplevert.
Op 27 april al besluit het gemeentebestuur enige nieuwe klokken te laten gieten. Op die dag wordt aan de kerkvoogden Siemens en Upkema opgedragen om “ergens waer in de naberlanden" en steden van Brabant en Holland klokkengieters te bezoeken over de levering van de benodigde klokken. De heren gaan op stap en op 9 mei 1577 wordt een voorlopig contract gesloten met Adriaan Staylaert te Mechelen over de levering van een groot "clockenwarck".
|
Op 21 mei van dat jaar komt een definitief contract tot stand met ene Hendrick van Trier, afkomstig uit Aken doch verblijvend in Delft. Deze Hendrick van Trier krijgt de opdracht om 10, 11 of 12 klokken te gieten. De grootste klok zal 15.000 of 16.000 pond wegen. De stad zal "spijse en stoffe" leveren.
Hoogstwaarschijnlijk is het aanvankelijk bij drie klokken omdat het geld dan op is.
De grote klok, de Salvator, met een gewicht van 7850 kg en een doorsnede van 2.23 m, wordt door Van Trier (Henricus Treveris) op 7 oktober 1577 gegoten in het "giethuis" bij de "Borchstede" (ongeveer op de huidige Rademarkt). Precies een jaar na de brand, op 15 maart 1578, wordt de klok in "Sunte Meerten toren upgetogen ende gehangen". De Salvator wordt op 29 maart 1578 voor het eerst geluid. Deze Salvator is ruim 2 meter hoog. Aan de ene kant zien we de beeltenis van St. Salvator en een bebaarde kop; aan de andere zijde een bisschop met een mijter. Op de rand staat een krijger met een stormhoed en een vrouwenfiguur alsmede het stadswapen. Het opschrift van de Salvator gaat over de brand van 1577 en vermeldt de namen van de toenmalige magistraten en van de gieter.
Op de Salvator staat o.a. (op rijm):
DO ME- SCHREF 1577 IAER
IN MARTIO DE- DE 15 DACH
S NACHTS O- _ 10 VRE. VERWAER:
DE TORE BRADE MZ GROET BECLACH
ALS DE SOLDATE- WARE- VERTROCKE?
WELCK DOER QUADE PICKVATE- GESCHACH:
VN VERLOERE- HET SCHONE ACCORT VA- CLOCKE ...
(De liggende streepjes staan op de klok voor “N” of “M” of “D”).
1578
De overige klokken worden in 1578 door van Trier gegoten en opgehangen. Zie over een in de A-toren opgehangen van Trier-klok, afkomstig uit de Martini, bij 1676. De betaling van de klokken geschiedt in termijnen. Pas op 14 oktober 1595 ontvangt van Trier zijn laatste geld (in obligaties) en wel fl. 2639,00.
1580
In 1580 zijn er door de stad Groningen klokken gehaald uit o.a. de torens in Appingedam, Farmsum, Midwolda en Winsum. Op 6 juli wordt een “grothe clocke” van den Dam per schip naar Groningen gebracht en op 11 juli per snik uit Appingedam “4 clocken, een uurwarck en ijzeren doere” Zijn dat, zoals Abel Eppens zegt, klokken ter vervanging van de in 1577 verongelukte klokken teneinde weer een carillon samen te stellen of zijn ze bedoeld om als metaal te dienen voor benodigd geschut in de strijd tegen de Spanjaarden?
1593
In dit jaar worden twee "uhrwarckwijsers an St. Martentoren zuijden ende westen upgerichtet".
1594
Nadat de stad op de Spanjaarden is heroverd houden Maurits en Willem Lodewijk op 23 juli een blijde intocht in de stad. Op het carillon speelt de beiaardier Bartold Jansen o.a. het geuzenlied “Wilhelmus van Nassaue”. Er zijn dan blijkbaar voldoende klokken om dit lied te spelen!
Vermeld wordt dat tijdens het beleg van Maurits en Willem Lodewijk van de stad de “Onze Lieve Vrouweklok”, de op één na grootste klok in de Martini op 21 juni door een voltreffer wordt vernield. (J. van den Broek: Het beleg van Groningen mei – juni 1594 in “Rondom de Reductie” 1994)
Wellicht dat door verder archiefonderzoek nog duidelijk wordt hoeveel en welke klokken in de periode van ca. 1580 – 1660 in de Martini hebben gehangen.
1595
Bij een overeenkomst van 8 maart wordt er tussen de stad en Appingedam overeengekomen dat Appingedam in plaats van de hun afgehaalde klokken, "sullen genieten vijff klocken, waarvan de veere(4) in Sancte Walburgistoren hangen unde de ene in het minder-broederkerkhof ligt". Op 10 maart van dat jaar krijgt Appingedam de klokken en tekent voor ontvangst. Zullen er dan toch meer Damster klokken in de Martini hebben gehangen?
1619
In april 1619 begint men met het weer aanbrengen van de bovenste transen, de pijnappel en het paardje. Dit bovenstuk ontbreekt sinds de brand van 1577. Helemaal zo hoog als vroeger wordt de toren niet.
1627
Op 17 maart is de herbouw gereed. Het nu groenge-kleurde bovenstuk wordt door de stadsbouw-meester Peters gebouwd. Tussen 1482 en 1577 is de toren nog ca. 118 meter hoog geweest. Na 1627 is de hoogte ca. 97 m en uiterlijk gelijk aan de toren van nu. Bij een protestantse kerk, meent het stadsbestuur van 1627, past op de toren geen Sint Martinus als windvaan, maar alleen een paard.
Een ordonnantie van Burgemeesters en Raad van 18 december 1627 bepaalt dat het verboden is bij bruiloften het klokkenspel te laten bespelen als bruid en bruidegom naar de kerk gaan of daarvan terugkeren.
1634
Op 18 januari worden de voogden van de Martinikerk aangezegd de uurwerken te herstellen.
1639
Op 8 april besluit de Raad van de stad om er nog twee wijzerplaten bij te plaatsen: één aan de noordkant en één aan de oostkant van de toren, zodat er dan vier wijzerplaten zijn (zie 1593). Aanvankelijk zitten de wijzerplaten in de nissen van de derde verdieping, nu worden ze hoger geplaatst en wel onder het venster van het torenwachterskamertje.
Omstreeks deze tijd houdt de torenwachter ook een kroeg in de toren en heeft hij "neringhe van toback".
1648
Er is een vacature voor torenwachter. Deze moet zijn: "een eerlijck en befaemt man, geen suijper noch loper". Hij was ook belast met het uitsteken der vanen en heeft een taak als "stadstrompetter". Enige jaren blijkt ene Hendrick Vreburgh het best aan de "preuve" van hoornblazer te voldoen. Omstreeks 1790 wordt Cornelis Auwerda aangesteld onder de voorwaarde dat hij zich ijverig moet oefenen in de muziek en de repetities van het "Collegium Musicum" (een in 1683 opgerichte muziek-sociëteit in de stad moet bijwonen!
Auwerda krijgt in 1811 wegens bezuinigingen ontslag. Na de Franse bezetting in 1814 wordt hij weer aangesteld.
De torenwachter moet wel enig muzikaal talent bezitten want "de torenblazer blies uit het westervenster wijsjes van psalmen en andere liederen". Ook als de torenwachter een of meer ruiters de stad ziet naderen blaast hij op zijn hoorn, opdat de poortwachters op hun qui vive zullen zijn.
1661
Hoger dan de Salvator komen de klokjes van het carillon te hangen. Tot het gieten daarvan is door het stadsbestuur op 13 februari 1661 besloten en enige dagen later opgedragen aan Jurjen Sprakel (Jurriaan Spraeckel). Dr. G.A.Stratingh daarover in GVA 1846: "Het blijkt dan uit die stukken (bedoeld is een verzameling contracten en afrekeningen in het archief) dat een zekere Franciscus Hemony, klokgieter te Amsterdam, den 17 februari 1662 van Jurriaan Spraekel, horlogemaker, mede aldaar wonende, heeft overgenomen de door dezen in 1661 van Burgemeesters en Raad van Groningen aangenomen levering van klokken, te weten een accoord van 32 klokken tot 20.000 pond Amst. Gewicht, 't pond à 16 st., zo zuiver van slag, spijze en accoord als in de Nederlanden ofte elders kan bevonden worden, tot oordeel van meesters en musicijns". De levering moest geschieden op 21 februari 1663. Zij zijn echter eerst geleverd “den 29 mei 1664, welke hebben gewogen op de Stadswaag 19.560 p. voor 15.644 gulden en 16 stuivers". De laatste aanbetaling door de stad van 17644 gulden en 16 stuivers is pas gedaan in 1668 aan Petrus Hemony, die dan voogd is over de kinderen Franciscus.
1664
Op 29 mei 1664 levert Hemony 32 klokken af en de eerste bespeling van die klokken vindt plaats op 1 oktober 1664. Momenteel hangen er nog 30 Hemonyklokken in de Martinitoren.
1671
Op 22 februari is er een blikseminslag in de toren waardoor een begin van brand ontstaat. Petrus Hemony giet nog drie klokken voor het carillon. Ze worden bij de klokken van zijn broer (Franciscus is in mei of juni 1667 overleden) gehangen. Ook de A-kerk wordt dit jaar door de bliksem getroffen (1 mei) waarbij de in 1661 geplaatste Hemonybeiaard verloren gaat. Na 1671 is er geen carillon weer geplaatst in de A-toren.
1672
Tijdens het beleg van de stad door Bommen Berend (de Bisschop van Münster) in 1672 worden veel kogels en stenen in de stad geschoten. Op zondag 29 juli vindt een hevige beschieting plaats waardoor veel mensen worden gedood en veel gebouwen worden beschadigd. Op die dag wordy tijdens de dienst in de kerk een bres geschoten in de zuidoosthoek van de toren tussen de tweede en derde trans, waarbij ook het uurwerk en de uurwijzers worden beschadigd. Ook op 14 en 15 augustus ontstaat door beschieting schade aan de kerk en de toren.
Dit jaar besluit de Raad om, ter bestrijding van de brand, een waterbak op de toren te plaatsen. Na 1672 wordt elk jaar op 17 augustus het ontzet van de stad gevierd. Na 1 januari 1701 (invoering Gregoriaanse kalender in Groningen) is dit feest op de 28ste augustus. Deze nieuwe kalender springt, vergeleken met de daarvoor geldende Juliaanse kalender, nl. 10 dagen vooruit.
Daags tevoren worden om 18 uur de klokken geluid. Op de feestdag zelf luidt men de klokken om 8, 12, 16 en 20 uur, waarbij ook het klokkenspel wordt bespeeld. Tussen 1796 en 1839 wordt, i.v.m. politieke verwikkelingen, de 28ste augustus niet plechtig herdacht. Pas in 1839 en daarna wordt "de victorie" weer gevierd.
1676
In 1676 en 1677 wordt de schade aan de toren, ontstaan tijdens het beleg in 1672, hersteld. Dr. G.A. Stratingh (GVA 1846):
"Volgens een Raadsbesluit van den 2 December 1675 en luidens eene aantekening in het A-kerken Boek (blz.66) is er in Februari 1676 eene klok uit den Martini Toren, welke niet gebruikt werd, genomen en in den A-toren gehangen. De klok was, evenals de andere klokken van den Martini Toren, volgens het op alle gelijkluidende opschrift, in 1578 door Henric Van Trier gegoten".
1686
Op 21 januari wordt er een "beëdigd stads-horlogeur aangesteld om 't opzicht te hebben over uur- en speelwerk van de toren". Op 15 juli wordt er een reglement vastgesteld voor bedienden van de Martini zoals campanist, de kloksteller en de trompetter.
1699
Bij een blikseminslag op 22 februari ontstaat grote schade aan het klokkenspel.
1700
Op 21 januari besluit het stadsbestuur om een waterbak met twee brandspuiten op de toren te plaatsen. In 1672 heeft Jan van der Heyden de slangenbrandspuit uitgevonden.
1710
Op 12 april stort de A-toren in. Terwijl Zacharias Conrad von Uffenbach, stadsbestuurder van Frankfurt am Main, op de Martinitoren staan en geniet van het prachtige panorama, is plotseling de A-toren verdwenen! Het Schnitger-orgel uit 1697 wordt vernield. In 1712 wordt de toren herbouwd.
De magistraat beluistert ook het carillon van de Martini:
"Het klokkenspel werd zeer geprezen maar het spelen viel niet in de smaak daar het door een knoeier gebeurde"!
1744
Er vinden van 5 september 1744 tot 24 mei 1745 herstelwerkzaamheden aan de toren beneden de pijnappel plaats.
1748
De Martini krijgt een zonnewijzer gemaakt door Gerrit Cremer.
1764
Hoger dan de klokken van Van Trier en zuidelijker hangt een kleinere klok (diameter 94 cm en een gewicht van 900 kg), het "Ruimstraatklokje", gegoten in 1764 door J. Borchhard uit Enkhuizen. Het betreft een hergieting van gebarsten voorganger.
Borchhard woont tot 1758 in Groningen.
Deze klok wordt geluid om de overgang van dag en nacht aan te geven en aldus het tijdstip te laten horen voor de tapperijen en kroegen, die dan ontruimd moeten worden en tevens om het tijdstip van "criminele daden" te markeren. Dergelijke daden, bij nacht begaan, worden zwaarder gestraft.
Het is ook het moment waarop de poorten worden gesloten. In het Stadboek staat dat niemand na 10 uur (9 uur) in de herberg mog blijven zitten. Het klokje wortd ook wel het bierklokje genoemd.
1783
Het stadsbestuur overweegt om een bliksemafleider aan te brengen op de toren. Deze is overigens pas in 1873 aangebracht. In 1752 vindt Benjamin Franklin de bliksemafleider uit.
1786
Reparatie van het uur-, speel- en slagwerk.
1788
Andreas van den Gheyn giet nog drie klokken. Eén ter vervanging van een klok van Franciscus Hemony en nog twee nieuwe.
1822
Op de morgen van 8 maart is er weer een blikseminslag op de toren. De directeur van politie P.R. van Wartum wordt door een van de pijnappel neerstortend stuk hout dodelijk getroffen evenals een jongeman Geert Bontekoe, terwijl schoenmaker Johannes Kraus zwaar wordt gekwetst.
Van Wartum was hoofd van de politie, die in die tijd bestaat uit 3 agenten. Voor de nacht zijn er nog ratelwachten.
1826
Het luiden van de klokken bij begrafenissen wordt afgeschaft. Dit jaar bezwijken er in de stad (met een inwonertal van ca. 30.000) 2.844 mensen aan de besmettelijke "Groninger ziekte".
Uit het verslag van de Raad blijkt dat men van oordeel is dat:
"het hier gebruikelijke luiden bij begrafenissen een nadelige en op de geest nog meer neerbuigende indruk maakt".
1837
Er wordt eindelijk een bliksemafleider op de toren aangebracht.
1884
Uit het verslag van de gemeenteraad van 1884: "Enige raadsleden hebben zich verklaard voor afbraak van de Martinitoren als de restauratie te duur wordt"!
1884
10 augustus: Op deze dag gebeurt er bijna een ramp. Een deel van de toren breekt af en valt dwars door de torenwachterswoning. De vrouw (Grietje Edens) en dochter van de torenwachter ontsnappen maar net. Haar man is nog bovenin de toren.
1886
Algehele restauratie van de toren die duurt tot 25 april 1893. Alle klokken worden verwijderd en in mei 1894 weer opgehangen.
1927
Op 14 januari worden de wijzerplaten van een elektrische verlichting voorzien.
1930
Na een grondig onderzoek van de toren door de Rijkscommissie voor de monumentenzorg blijkt dat “het gevaar voor instorting niet denkbeeldig is”.
1936
Het carillon en de speeltrommel worden gerestaureerd door Van Bergen uit Heiligerlee. In dit jaar begint een ingrijpende restauratie van de gehele toren, die tot na de Tweede Wereldoorlog zal duren.
1940
Van Bergen giet vijf nieuwe klokken en twee klokken van Franciscus Hemony worden vervangen. Het carillon omvat op dat moment 42 klokken. Er komt een nieuwe speeltrommel.
In 1941 wordt een deel van de bovenste steigers verwijderd. Pas in mei 1948 zijn alle steigers weer van de toren.
1943
Ondanks het bevel van de Duitsers om alle klokken in te leveren overleven de Martiniklokken dit bevel.
1944
In 1944 worden in de westgevel van de toren beelden gemaakt door de beeldhouwer Willem Valk. Ze stellen voor: Bernlef, St. Martinus en Agricola. Deze westgevel is na het begin van de werkzaamheden in 1936 "vrij" gekomen omdat twee huisjes, die vroeger tegen die westkant van de toren zijn gebouwd, worden afgebroken.
Eijsbouts repareert de automatische speeltrommel en het uurwerk.
1948
Oplevering van de tussen 1936 en 1948 gerestaureerde toren met een toespraak van de burgemeester. De opknapbeurt heeft fl. 900.000,00 gekost.
1977
Er wordt een moderne brandblusinstallatie op de toren aangebracht.
1981
In verband met de slechte toestand waarin de speeltrommel verkeert wordt deze buiten werking gesteld. Het carillon verkeert in een uiterst deplorabele toestand. Het comité "Geef onze Martini zijn stem terug" wordt opgericht met het doel gelden bijeen te brengen voor een vernieuwd klokkenspel.
1984
23 augustus: plechtige overdracht van het nieuwe carillon als geschenk van de burgerij aan het gemeentebestuur. Het comité heeft een kleine vier ton bijeengebracht! Er hangen dan, buiten de luidklokken, 49 carillonklokken in de toren.
1985
Op 9 oktober worden nog twee door Eijsbouts gegoten klokken in de toren gehangen met het opschrift: "13 September 1985 kreeg de Martini zijn stem terug".
Deze fungeren als heel- en halfuur slagklokken.
1986
De zonnewijzer aan de zuidkant van de toren wordt gerenoveerd.
1994
Door een gift van de stichting "Groningen 950" aan de “Stichting Martini Beiaard Groningen" kan aan Eijsbouts opdracht worden gegeven nog een Gis-klok te gieten. De klok kreeg de naam "Kromstaart" (een munt uit de 16e eeuw), heeft een doorsnede van 198 cm, weegt ca. 5000 kg en is er ten behoeve van het carillon én van het gelui. Hij wordt op 13 december (samen met vier luidklokken, afkomstig van het intussen afgebroken "nieuwe stadhuis" en gegoten door Van Bergen, Midwolda) in de toren gehangen en op 22 december plechtig door de stichting "Martinibeiaard" aan het gemeentebestuur aangeboden.
Op de Kromstaart staat te lezen:
"Kromstaart mag men mij noemen, de Groningers zal ik roemen, want volk van Stad en Land, schonk mij met milde hand, 1040 - 1990 Groningen stad 950 jaar".
1995
Door een gezamenlijke inspanning van de gemeente, de provincie en het Scholtenfonds worden op 17 april (16 april is de bevrijdingsdag van de stad) nog vier door Eijsbouts gegoten luidklokken aan het gelui toegevoegd. Het geheel bestaat nu uit 49 carillonklokken en 13 luiklokken (het Ruimstraatklokje meegerekend). Van de luiklokken zijn er 3 ook op het carillon aangesloten.
2000
Grondige reparatie o.a. van het muurwerk van de toren.
Overzichtstabellen
De beklimming |
Hoogte |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
= einde stenen wenteltrap
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
= zolder onder de pijnappel
|
|
|
= toegang tot de pijnappel
|
|
De Groninger schrijver Nico Rost heeft in het concentratiekamp Dachau een dagboek bij gehouden, waarin hij op 3 maart 1945 's avonds laat noteert:
"Of de Martinitoren er nog staat? ... voor mij betekent ze: Groningen geboortestad en jeugd, het steeds vertrouwde gevoel van zich thuis voelen, van weer thuis zijn. En het carillon!
Ook haar klanken zal ik node missen. Haar muziek geeft me méér, dan ooit een ander klokkenspel, waar ook ter wereld, me geven kan. Ik begin hier waarachtig naar de Martinitoren te verlangen".
Stadsbeiaardiers in de loop der eeuwen:
1. Jacob |
ca. 1525 |
2. Johannes |
ca. 1535 |
3. Ewolt |
ca. 1548 |
4. Hendrick Hendriks |
1560 - 1581 |
5. Bartold Jansen |
1581 - 1606 |
6. Lambert Levinck |
1607 - 1621 |
7. Michel Vinck |
1622 - 1670 |
8. Jan Kröger |
1659 - 1663 |
9. Hendrik Jansen |
1664 |
10. Cornelis de Jonge |
1665 - 1694 |
11. Willem Vermeer |
1695 - 1705 |
12. Lucas Wolthers |
1705 - 1729 |
13. Wolther Wolthers |
1729 - 1734 |
14. Gosen Wolthers |
1734 - 1750 |
15. Elthien Wolthers |
1750 - 1759 |
16. Joh. Tammen |
1759 - 1809 |
17. Petrus Van Oekelen |
1810 - 1877 |
18. Johannes Worp |
1877 - 1899 |
19. Hendrik Steenhuis |
1890 - 1928 |
20. Jacob Everts |
1929 - 1968 |
21. Dirk Donker |
1968 - 2002 |
22. Adolph Rots} |
2002 - heden |
23. Auke de Boer} |
2002 - heden |
|
|
|