Het einde van de Republiek der Verenigde Nederlanden in 1795

Meer dan tweehonderd jaar lang, vanaf het einde van de 16e eeuw, is Nederland een republiek die bestaat uit zeven soevereine – dat wil zeggen in hoge mate onafhankelijke – provincies. Deze losse ‘staten-bond’ wordt volgens oude rechten en voorrechten bestuurd door aanzienlijke burgers in het westen en door de landadel in het oosten en noorden van het land. Zij zijn de regenten, die op den duur een gesloten groep vormen en geen buitenstaanders toelaten. Alleen de Prins van Oranje moeten zij naast zich dulden. De Prins is in zijn functie van Stadhouder formeel – als hoogste dienaar van de soevereine provincies – ondergeschikt aan de regenten. Maar in de tweede helft van 18e eeuw heeft hij op grotendeels informele wijze een omvangrijke macht weten te verwerven.

 

Het vertrek van prins Willem V vanaf het strand van Scheveningen naar Groot-Brittannië op 18 januari 1795.

Gedeelte van een ingekleurde prent door Joannes Bemme naar een tekening van Dirk Langendijk en Christoffel Meijer (1798).

 

Tegen deze in hun ogen onrechtvaardige politieke verhoudingen keren zich tussen 1780 en 1787 de hervormingsgezinde Patriotten. De strijd wordt zo fel gevoerd dat het tot een bijna-burgeroorlog komt. Door het ingrijpen van een Pruisisch leger, dat de Stadhouder in 1787 te hulp snelt, delven de Patriotten uiteindelijk het onderspit tegen de Oranjegezinden. Pas nadat in de strenge winter van 1794-1795 de Franse revolutionaire legers over de bevroren rivieren Nederland zijn binnengetrokken, krijgen de hervormingsgezinden, die zich nu Bataven noemen, een nieuwe kans. Aan de regentenheerschappij komt dan een abrupt einde, en stadhouder Willem V vlucht vanaf het Scheveningse strand naar Groot-Brittannië.

 

De Bataafse Republiek, 1795-1806

Naar het voorbeeld van het revolutionaire Frankrijk willen de Bataven ook in Nederland de staat en de samenleving op efficiënte en rechtvaardige wijze inrichten. Maar wat er precies moet gebeuren en hoe dit tot stand moet worden gebracht, daarover zijn zij het onderling niet eens. Het leidt tot langdurige en hevige discussies, waarbij de emoties hoog oplopen. Ondanks alle geruzie weten de Bataven heel veel te bereiken. In 1796 komt het eerste Nederlandse parlement, de op vrij brede basis gekozen Nationale Vergadering, bijeen, en in 1798 krijgt Nederland zijn eerste Grondwet.

Essentiële verworvenheden als de rechten en plichten van de burger, een onafhankelijke en uniforme rechtspraak, en de scheiding van kerk en staat zijn hierin voor het eerst vastgelegd. Tijdens de Bataafse Republiek is dan ook de grondslag gelegd voor het moderne Nederland.

 

Zitting van de Nationale Vergadering in 1796.
Gedeelte van een ingekleurde prent door George Kockers (1797). Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.

 

Indeling van de departementen in de Bataafse Republiek 1799 - 1802. Bron: By Joostik (Own work) [CC BY-SA 3.0 (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)], via Wikimedia Commons

De felste debatten worden in deze jaren echter gevoerd over de staatsvorm van de nieuwe republiek. Degenen die wensen vast te houden aan de macht van de provincies staan daarbij tegenover de voorstanders van een gecentraliseerde eenheidsstaat.

 

Uiteindelijk weten de laatstgenoemden hun standpunt te doen zegevieren. Dit gebeurt na enkele staatsgrepen, waarbij de Fransen achter de schermen een belangrijke rol spelen.

 

De Bataafse Republiek bevindt zich sinds 1795 namelijk in een onderdanige positie, als vazalstaat en wingewest van Frankrijk. Zeker nadat generaal Napoleon Bonaparte eind 1799 de macht heeft gegrepen, wordt de invloed van Parijs op de politiek in ons land alsmaar groter (2).

 

In de Staatsregeling 1798 (artikel 3) wordt de departementale indeling van de republiek vastgesteld.

 

De gewesten worden opgeheven en er komt een departementale indeling volgens Frans model, waarbij de oude gewestgrenzen verdwijnen. Deze indeling wordt bij wet van 30 maart 1799 nader geregeld. De volgende departementen worden ingesteld:

 

* Eerste Departement: van den Eems

* Tweede Departement: van den Ouden Yssel

* Derde Departement: van den Rhijn

* Vierde Departement: van den Amstel

* Vijfde Departement: van Texel

* Zesde Departement: van de Delf

* Zevende Departement: van de Dommel

* Achtste Departement: van de Schelde en Maas (3).

 

 

 

 

 

 

Bataafse Republiek. 1801-1806.

Bron kaart: Wikipedia

 

Departement van de Eems

Het departement van de Eems bestaat van 1798 tot 1801. De hoofdstad is Leeuwarden. Het departement maakt deel uit van de Bataafse Republiek. Het departement wordt gevormd door samenvoeging van:

* het gewest Stad en Lande

* het noordelijk deel van het gewest Friesland

* het eiland Vlieland, daarvoor behorend tot het gewest Holland

 

In 1801 wordt de herindeling ongedaan gemaakt. Noordelijk Friesland wordt deel van het departement Friesland, Stad en Lande wordt het departement Stad en Landen van Groningen. Het eiland Vlieland wordt overgeheveld naar het departement Holland (zie kaartje links) (3).

 

 

 

 

Koning Lodewijk Napoleon, 1806-1810

Door Napoleons militaire overwinningen domineert Frankrijk in 1806 het Europese vasteland. Alleen Groot-Brittannië, dat de wereldzeeën beheerst, laat zich niet op de knieën dwingen. In het kader van deze voortgaande strijd wil Napoleon een krachtig bestuur in Nederland. De Franse belangen aan de Noordzeekust acht hij het best behartigd door hier zijn jongere broer Louis aan de macht te brengen, zoals hij terzelfder tijd ook aan andere landen leden van de familie Bonaparte heeft opgedrongen. Aangezien hij zichzelf inmiddels tot Keizer heeft gekroond, kan zijn broer niet anders dan ‘Koning van Holland’ zijn. Het is dus Napoleon die in Nederland de monarchie introduceert. Dit is tegelijk ook een constitutionele monarchie, want de nieuwe koning Lodewijk Napoleon voorziet zich naar de gewoonte van die tijd van een Grondwet. Deze geeft overigens de vorst de meeste macht; het parlement heeft weinig in te brengen.

 

Koning Lodewijk Napoleon in 1808.
Gedeelte van een schilderij door Charles Howard Hodges (1808). Collectie Frans Hals Museum te Haarlem.

 

Al snel blijkt Lodewijk Napoleon niet aan de verwachtingen van zijn broer te voldoen. De Franse Keizer bestookt hem onophoudelijk met kritiek en reprimandes. Bij de Nederlanders is de Koning wel populair. Hij maakt zijn aan sobere republikeinse vormen gewende volk bekend met de gebruiken en uiterlijkheden van de monarchie. Er komt een hof en een hofhouding, en de Koning vertoont zich geregeld aan zijn onderdanen tijdens inspectiereizen of bij bezoeken aan door rampspoed getroffen steden en streken. Zoals hoort bij een vorst, bevordert hij de kunsten en de wetenschappen: de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en het Rijksmuseum vinden hun oorsprong onder zijn bewind. Ook besluit Lodewijk Napoleon in 1808 Amsterdam tot residentie en regeringscentrum te maken. Hij gaat wonen in het voormalige stadhuis op de Dam, dat sindsdien koninklijk paleis is (2).

 

Bron kaart: Wikipedia.

 

De inlijving bij het keizerrijk van Napoleon, 1810-1813

Napoleon blijft intussen ontevreden over zijn broer. Het Koninkrijk Holland zorgt voor onvoldoende soldaten en matrozen, terwijl de economische blokkade tegen Groot-Brittannië – het zogeheten Continentaal Stelsel – slecht wordt nageleefd. Falend militair optreden tijdens een grote Britse invasie in Zeeland in 1809 is voor de Keizer aanleiding Lodewijk Napoleon in de zomer van 1810 van de troon te verwijderen en Nederland bij Frankrijk te voegen. Door deze inlijving of annexatie – het is nadrukkelijk geen bezetting – krijgen de ‘Hollandse departementen’ rechtstreeks te maken met het hoogontwikkelde keizerlijke ambtenarenapparaat, waarin ook vele Nederlanders willen dienen. Zo worden in 1811 de burgerlijke stand en het kadaster ingevoerd, wat onder meer het verplicht aannemen van een achternaam en het toedelen van huisnummers tot gevolg heeft. Ook wordt de rechterlijke organisatie verbeterd en worden de Franse wetboeken hier van kracht.

 

De ontvangst van keizer Napoleon in Amsterdam op 9 oktober 1811. Gedeelte van een schilderij door Mattheus Ignatius van Bree (1813). Het doek is maar liefst zes bij vier meter groot en bevindt zich in het Amsterdams museum. Het doek moet gerestaureerd worden, wat ongeveer dertigduizend euro gaat kosten. Bron: Collectie Amsterdam Museum te Amsterdam.

 

De nadelen van de inlijving zijn echter vele malen groter. Het Continentaal Stelsel brengt ernstige schade toe aan de handel en scheepvaart en leidt tot economische malaise met wijdverbreide werkloosheid en armoede. De situatie wordt nog verergerd door de zware belastingdruk. In 1811 voert Napoleon hier de dienstplicht in, waardoor zo’n 35.000 jongemannen op verre slagvelden moeten vechten. Bovendien is oppositie tegen het regime onmogelijk en wordt kritiek niet geduld. De Franse censuurwetten zijn streng, en overal waakt de geheime politie. Toch verhindert dit het volk niet om bij herhaling door onlusten uiting te geven aan zijn ongenoegen.

 

Oranje gaat in ballingschap, 1795-1813

Sinds hun vlucht vanaf het Scheveningse strand in januari 1795 verblijven de Oranjes in ballingschap in Groot-Brittannië. Op afstand volgen zij nauwlettend de gebeurtenissen in Nederland. Weldra ontstaat een tegenstelling tussen de ex-stadhouder Willem V en diens oudste zoon Willem Frederik. De vader neemt een berustende houding aan en wacht af. Dit tot ergernis van de zoon, die zich actief wil inspannen om de verloren positie te herwinnen. Beiden beseffen echter dat hun lot geheel in handen ligt van de grote mogendheden. In 1801 vestigt prins Willem zich in zijn Nassause erflanden. Hij heeft geen ambities meer en geeft de Oranjeaanhangers vanuit zijn ballingsoord toestemming om, indien zij dat wensen, in Bataafse dienst te treden. Zijn dood in 1806 blijft in Nederland vrijwel onopgemerkt.

Prins Willem Frederik in ballingschap (het ‘Mantelportret’). Bron: Gedeelte van een pastel door een onbekende Duitse kunstenaar( circa 1808). Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.

 

Willem Frederik, ontevreden over de inspanningen van de regering in Londen, vertrekt al in september 1795 naar Berlijn en vestigt zijn hoop op zijn schoonvader, de Koning van Pruisen. Als er van die kant geen hulp komt, richt hij zich weer op Groot-Brittannië, maar bij de landing in Noord-Holland die dit land in 1799 uitvoert, krijgt hij geen belangrijke rol. Deze inval mislukt overigens, en de gehoopte volksopstand ten gunste van Oranje blijft uit. Vervolgens maakt Willem Frederik in 1802 een knieval voor Napoleon, die hem het Duitse minivorstendommetje Fulda toebedeelt. Dit verliest hij nadat hij zich in 1806 aan de zijde van Pruisen tegen de Franse Keizer heeft gekeerd. Een poging om daarna opnieuw bij Napoleon in het gevlij te komen blijft onbeantwoord. In 1809 zoekt hij zijn heil bij Oostenrijk, tot ook dit land door Frankrijk wordt verslagen. Voor de Oranjezaak ziet het er dan steeds somberder uit. Van de Britse invasiepoging in Zeeland in 1809 wordt de Prins niet eens op de hoogte gesteld. Er rest hem niets anders dan zich met zijn gezin terug te trekken in Berlijn en zijn verre Poolse landgoederen te beheren (2).

 

 

 

 

De opstand en de verdrijving van de Fransen

november – december 1813

 

Opstand en bevrijding

 

In 1812 overspeelt de oppermachtige Franse Keizer zijn hand. De veldtocht tegen Rusland, dat zich aan de zijde van Groot-Brittannië heeft geschaard, loopt uit op een grote militaire catastrofe. Napoleon wordt in de verdediging gedrongen, en steeds meer landen verklaren Frankrijk de oorlog. Met een nieuw leger probeert de Keizer hen te weerstaan, maar de overmacht is te groot. In oktober 1813 lijdt hij in de ‘Volkerenslag’ bij Leipzig een zware nederlaag en wordt hij uit Duitsland verdreven. De geallieerde mogendheden Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Groot-Brittannië komen overeen Frankrijk gezamenlijk te bestrijden en hun oorlogsinspanningen op elkaar af te stemmen. In het kader van de geallieerde opmars naar het westen rukken Russische en Pruisische troepen op in de richting van Nederland. Op 9 november 1813 trekken de kozakken – licht bewapende en daardoor snelle Russische ruiters – als eersten bij Gramsbergen de grens over. Spoedig daarna zwermen zij uit over Overijssel, Drenthe Groningen en Friesland.

 

Oproer in Amsterdam: in de nacht van 16 november 1813 worden Franse douanehuisjes in brand gestoken.
Gedeelte van een prent door J.C. Greve (1813). Collectie Stadsarchief Amsterdam.

 

De nadering van de geallieerde legers maakt de Franse bestuurders en militairen in het westen van Nederland steeds nerveuzer. Zij beginnen het land te verlaten. Na het vertrek van het Franse garnizoen breken op 15 november onlusten uit in Amsterdam. Maar een ijlings uit de aanzienlijke burgerij gevormd voorlopig stadsbestuur richt zich voorlopig meer op het herstel van de orde dan op het verdrijven van de laatste Fransen. Anders gaat het er aan toe in Den Haag. Nadat het keizerlijk gezag de stad op 17 november heeft verlaten, komt het ook daar tot oproer. Maar in tegenstelling tot Amsterdam durft men zich in Den Haag wel tegen de Fransen uit te spreken. Hier maakt Gijsbert Karel van Hogendorp, een voormalige Oranjegezinde regent, onmiddellijk van de gelegenheid gebruik om aan te zetten tot een nationale opstand. Hij doet dit samen met graaf Van Limburg Stirum, die als gouverneur van Den Haag het militaire bewind op zich neemt. Op diezelfde 17de november leest Van Limburg Stirum, met een oranjekokarde getooid, aan de Haagse bevolking de eerder door Van Hogendorp opgestelde proclamatie voor, die begint met de woorden: ‘Oranje Boven! Holland is vry!’.

 

Van Hogendorp en het Algemeen Bestuur

Deze woorden zijn voorbarig, want Holland is op dat moment nog allerminst vrij. De Fransen zijn weliswaar op de terugtocht, maar nog niet uit Nederland verdreven. Het toont de durf en doortastendheid van Van Hogendorp om, met steun van slechts een handjevol getrouwen, het initiatief naar zich toe te trekken en zo richting te geven aan de opstand. Gijsbert Karel wil aan de geallieerden laten zien dat Nederland zelf het Franse juk afwerpt en zich onafhankelijk verklaart. Alleen dan zullen de grote mogendheden het land niet als bezet vijandelijk gebied behandelen, maar als bondgenoot erkennen. Nederland zal dan zelf zijn politieke toekomst kunnen bepalen. Voor Van Hogendorp en de zijnen kan dit alleen maar een toekomst onder leiding van Oranje zijn.

 

Twee pogingen van Van Hogendorp om met enige tientallen bestuurders van zowel vóór als na 1795 een voorlopige landsregering te vormen mislukken echter. De angst voor mogelijke represailles van de Fransen is te groot. Omdat het gezagsvacuüm niet langer kan voortduren, dreigen Van Limburg Stirum en andere officieren met het vestigen van een militair bewind. Gijsbert Karel hakt dan de knoop door. Op 21 november vormt hij samen met zijn politieke vriend baron Van der Duyn van Maasdam een voorlopig Algemeen

Bestuur in naam van de Prins van Oranje.

 

De aanvaarding van het Algemeen Bestuur in naam van de Prins van Oranje ten huize van Van Hogendorp op 21 november 1813. Achter Van Hogendorp (zittend, met bontkraag) staat Van der Duyn van Maasdam en naast hem staat (met omgeslagen mantel, naar de officieren wijzend) Van Limburg Stirum.
Bron: Gedeelte van een schilderij door Jan Willem Pieneman (circa 1828). Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.

 

Dit tweemanschap – Van Limburg Stirum maakt hiervan geen deel uit – zendt vervolgens een vertegenwoordiger naar het hoofdkwartier van de geallieerden om hen van de gebeurtenissen op de hoogte te stellen en er bij hen op aan te dringen haast te maken met hun opmars naar het westen. Tevens roept het Algemeen Bestuur de voorlopige besturen in verscheidene Hollandse steden op hun angstvallig neutrale houding op te geven. De vrees voor de Fransen is echter nog te groot. Pas na enkele dagen verklaart de ene na de andere stad zich voor de Prins. Amsterdam doet dit op 24 november, gerustgesteld door de komst van de eerste kozakken (2).

 

De Prins van Oranje aanvaardt de soevereiniteit

Uiteraard probeert het Algemeen Bestuur ook in contact te komen met de Prins van Oranje. Aangezien niet bekend is waar deze zich bevindt, vertrekken er afgezanten naar zowel Groot-Brittannië als Duitsland. Willem Frederik verblijft dan al sinds april 1813 in Londen. Met het onvermijdelijke einde van Napoleons heerschappij in zicht bepleit hij daar – in alle nederigheid – de belangen van zijn dynastie en van zijn vaderland bij de minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh. Gezien de opportunistische houding van de Prins in het verleden is Castlereagh aanvankelijk nogal wantrouwend. Maar uiteindelijk zegt hij hem toch steun toe bij een herstel van de Oranjes in een onafhankelijk Nederland. De Britse belangen op het vasteland acht hij daarmee het best gediend. Zo staan de zaken ervoor als de afgezanten van het Algemeen Bestuur de Prins in Londen vinden en hem om zijn overkomst verzoeken.

 

De aankomst van Willem Frederik, Prins van Oranje, op het strand van Scheveningen op 30 november 1813.
Bron: Gedeelte van een tekening/aquarel door Nicolaes Lodewick Penning. Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.

 

Op een Brits oorlogsschip steekt Willem Frederik de Noordzee over en op 30 november gaat hij in Scheveningen aan land. Vandaar begeeft hij zich naar Den Haag, waar hij wordt ontvangen door Van Limburg Stirum en Van Hogendorp. Onmiddellijk dringt zich dan de vraag op in welke hoedanigheid de Prins het hem toevertrouwde gezag zal uitoefenen. Na de ingrijpende politieke en bestuurlijke modernisering die Nederland in de Bataafs-Franse jaren heeft ondergaan, kan er noch van een herstel van het stadhouderschap noch van een wedergeboorte van de regentenheerschappij sprake zijn. Dit laatste is eigenlijk wat Van Hogendorp en de Oranjegezinde ex-regenten in aangepaste vorm voor ogen staat. Maar de ‘mannen van na 1795’ kunnen dit verhinderen. Zij weten de Prins ertoe te bewegen de soevereiniteit aan te nemen, niet uit naam van de regenten, maar uit naam van het volk. Tevens zorgen zij ervoor dat een – intussen gebruikelijk geworden – Grondwet de macht van de vorst voldoende zal beperken. Aldus aanvaardt de Prins op 2 december tijdens zijn bezoek aan Amsterdam als ‘Soeverein Vorst der Verenigde Nederlanden’ het oppergezag in de nieuw te vormen staat ‘onder waarborging eener wyze Constitutie’. Van de titel ‘Koning’ wil hij op dat moment nog niet weten. Daarover wacht hij een beslissing van de grote mogendheden af.

 

De geallieerde opmars en de Franse tegenstand

Het is dapper van de Prins om zonder enige bescherming naar Den Haag en Amsterdam te gaan, terwijl de Fransen zich nog steeds dicht in de buurt bevinden. De opstanden in de grote steden hebben Napoleons troepen gedwongen zich daaruit terug te trekken, maar de werkelijke bedreiging vormen voor hen de geallieerde legers. Afgezien van de snelle kozakken rukken die slechts tergend langzaam op. Bovendien laten de Fransen zien dat zij nog allerminst zijn verslagen.

 

De aankomst van de kozakken in Utrecht op 28 november 1813.
Gedeelte van een schilderij door Pieter Gerardus van Os (1816). Collectie Centraal Museum te Utrecht.

Zo bombarderen zij met hun kanonnen vanaf 24 november het opstandige Dordrecht. Terzelfder tijd wreken zij zich al plunderend en moordend op Woerden, dat de kant van het Algemeen Bestuur heeft gekozen. De reguliere Pruisische troepen die vanaf 23 november het land zijn binnengetrokken, slagen er niet in de vijand overal te verdrijven. Boven de grote rivieren weten de Fransen namelijk in vestingsteden als Den Helder, Delfzijl, Coevorden, Deventer, Naarden en Gorinchem nog maandenlang tegenstand aan hun belegeraars te bieden. De geallieerde opmars naar het zuiden wordt hier echter niet door belemmerd.

 

Vanaf december 1813 zijn al Napoleons oorlogsinspanningen in de Nederlanden gericht op de verdediging van de strategisch belangrijke havenstad Antwerpen. Om hieraan bij te dragen moeten de Fransen de Brabantse vestingen in handen zien te houden. Breda en Geertruidenberg vallen nog diezelfde maand in geallieerde handen, en ’s-Hertogenbosch geeft zich een maand later over. Maar in Grave en Bergen op Zoom kunnen de keizerlijke troepen alle aanvallen afslaan. Pas nadat Napoleon op 6 april 1814 troonsafstand heeft gedaan en er op 23 april een wapenstilstand is gesloten, worden alle nog belegerde vestingsteden door de Fransen ontruimd. In Bergen op Zoom gebeurt dit pas op 3 mei en in Den Helder op 4 mei. Als allerlaatste wordt op 23 mei Delfzijl overgedragen (2).

 

 

 

 

De nieuwe staat begint vorm te krijgen
december 1813 – augustus 1814

 

De opbouw van de krijgsmacht en het bestuur

Op 6 december 1813 neemt de Soeverein Vorst het landsbestuur over van het Algemeen Bestuur. Hem wacht een enorme taak. Nadat hij al op 7 december heeft besloten tot de vorming van een marine, probeert hij vervolgens zo snel mogelijk een leger op de been te brengen. Dit is van belang om aan de zijde van de geallieerden te kunnen deelnemen aan de eindstrijd tegen Frankrijk. Op 9 januari 1814 gaat Willem I over tot de oprichting van een landmacht van beroepssoldaten (‘Armee’). Op 18 januari moet hij noodgedwongen de – tijdens de Franse inlijving zo gehate – dienstplicht (‘Militie’) invoeren.

Het is op dat moment namelijk erg moeilijk om aan geschikte officieren en soldaten te komen. De meeste Nederlandse militairen dienen nog in Napoleons leger of verblijven ver weg in geallieerde krijgsgevangenschap. Pas in de zomer van 1814, na het tekenen van de vrede met Frankrijk, keren zij in groten getale naar hun vaderland terug. Deze in de strijd geharde soldaten en in de moderne oorlogsvoering getrainde officieren neemt Willem I maar al te graag in zijn leger op.

 

Uniformen van militairen in het Nederlandse leger in 1815.
Gekleurde tekening door F.J.H.Th. Smits, als illustratie opgenomen in: Armamentaria 25 (1990) 51.

 

Dit geldt ook voor de bestuurders en ambtenaren die carrière hebben gemaakt in de Bataafs-Franse periode. Met hetzelfde gemak waarmee zij het ene regime na het andere dienen, wenden deze ‘windvanen’ zich vanaf 1813 tot de Soeverein Vorst, die hen met open armen ontvangt.

Dat het in veel gevallen de vroegere vijanden van het Oranjehuis betreft, vormt geen belemmering. Voor Willem I tellen slechts hun in de Napoleontische bureaucratie opgedane kennis en ervaring. Van zuiveringen is geen sprake. ‘Vergeven en vergeten’, zo luidt de leus. Bovendien kan Willem I moeilijk anders, aangezien hij indertijd ook zelf uit opportunisme een knieval voor Napoleon heeft gemaakt. Oranjeaanhangers, die sinds 1795 uit trouw aan zijn dynastie buiten de ambten zijn gebleven, stemt deze houding bitter: ‘de Prins is Patriots geworden’, zo menen zij.

 

De Grondwet van 1814 en de inhuldiging van de Soeverein Vorst, Willem I

Om Willem I’s soevereiniteit te voorzien van een constitutionele basis is intussen haast gemaakt met het opstellen van de Grondwet. Op 21 december 1813 installeert de Soeverein Vorst een vijftien leden tellende grondwetscommissie. Voorzitter is Van Hogendorp, die in zijn ambteloze jaren reeds een ‘schets’ heeft opgesteld die als leidraad dient tijdens de besprekingen. In de tekst die de commissie op 1 maart 1814 aflevert, wordt de Soeverein Vorst zeer grote persoonlijke macht toegekend in de vorm van vergaande beslissingsbevoegdheden en omvangrijke benoemingsrechten. Het sterke centrale gezag uit de Franse tijd blijft gehandhaafd. Als bescheiden tegenwicht krijgt de Soeverein Vorst een Staten-Generaal naast zich, met beperkte parlementaire rechten. Deze volksvertegenwoordiging bestaat uit één kamer met 55 leden, die indirect door de provinciale staten worden gekozen.

 

Wat grondrechten betreft worden alleen de vrijheid van godsdienst en de bescherming tegen willekeurige vrijheidsberoving genoemd. De Grondwet van 1814 is een compromis waarin het oude en het nieuwe vernuftig zijn samengebracht. Dit neemt niet weg dat zij weinig liberaal en weinig democratisch is. Het grondwetsontwerp wordt op 29 maart in de Amsterdamse Nieuwe Kerk voorgelegd aan een zorgvuldig geselecteerd gezelschap van 474 uit het gehele land afkomstige aanzienlijken.

De leden van deze zogeheten ‘’Grote Vergadering van Notabelen mogen alleen met ‘ja’ of ‘nee’ hun stem uitbrengen. Met slecht 26 stemmen tegen gaan zij akkoord met het ontwerp.

Daags daarna, op 30 maart, wordt de Soeverein Vorst in dezelfde Nieuwe Kerk plechtig ingehuldigd, waarbij hij ten overstaan van de verzamelde notabelen de eed op de nieuwe Grondwet aflegt. De bevolking in het land toont voor de inhoud van de constitutie niet de minste belangstelling.

 

De inhuldiging van Willem I als Soeverein Vorst in de Nieuwe Kerk in Amsterdam op 30 maart 1814.
Gedeelte van een prent door Reinier Vinkeles (1814).

 

Nadat de Grondwet van kracht is geworden, komen de verschillende staatsinstellingen die hierin zijn voorgeschreven tot stand. Zo stelt de Soeverein Vorst op 6 april nieuwe departementshoofden (: ministers) aan en regelt hij op diezelfde dag de taken van de Raad van State. In de instructie voor dit college is ook een vice-president voorzien, een functie die aan Van Hogendorp wordt toevertrouwd. Eveneens op 6 april benoemt Willem I de eerste gouverneurs in de provincies, die over uitvoerige bevoegdheden beschikken. Op 9 juli komt de Algemene Rekenkamer tot stand, en op 16 juli wordt ’s Rijks Munt in Utrecht opgericht.

 

Volgens de Grondwet heeft de Soeverein Vorst het recht in de adelstand te verheffen en om hem hierbij terzijde te staan wordt op 24 juni de Hoge Raad van Adel in het leven geroepen. Niet in de Grondwet vermeld, maar van groot belang voor de economische ontwikkeling van de jonge staat is De Nederlandsche Bank, die al op 25 maart wordt opgericht (2).

 

De Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh.
Bron: Gedeelte van een schilderij door Thomas Lawrence (circa 1809). Collectie National Portrait Gallery te Londen.

De uitbreiding van het Nederlandse grondgebied

In de eerste helft van 1814 geeft Willem I vooral aandacht aan de buitenlandse politiek. Het is vanaf het begin diens grote ambitie zijn staat in zuidelijke richting uit te breiden. Hiervoor is hij afhankelijk van de grote mogendheden, die de Belgische departementen dan juist op Frankrijk hebben veroverd. Bovenal heeft hij de steun nodig van de regering in Londen, want na de ineenstorting van het Napoleontische rijk behoort Nederland tot de invloedssfeer van Groot-Brittannië. In het kader hiervan is al in december 1813 de verloving afgekondigd tussen de oudste zoon van de Soeverein Vorst – de latere koning Willem II – en de Britse kroonprinses Charlotte. Uiteindelijk blijkt Willems verlangen naar gebiedsvergroting samen te vallen met het Britse veiligheidsbelang. Minister van Buitenlandse Zaken Castlereagh (zie foto links) wil namelijk koste wat kost voorkomen dat Frankrijk zijn land opnieuw vanaf de Noordzeekust zal bedreigen. Het herstel van een onafhankelijk Nederland past in dit streven. Door hieraan het Belgische grondgebied toe te voegen zal een krachtige staat ontstaan die als buffer kan dienen tegen eventuele nieuwe Franse agressie.

 

 

De besprekingen over de ‘hereniging’ worden in het diepste geheim gevoerd, omdat hiertegen bij velen in Nederland bezwaren bestaan, terwijl de meeste Belgen hiervoor al helemaal weinig voelen. De bevolking in het Noorden noch die in het Zuiden mag hierover echter meebeslissen. Tijdens de gezamenlijke onderhandelingen die voorafgaan aan de troonsafstand van Napoleon op 6 april en het vredesverdrag met Frankrijk op 30 mei besluiten de geallieerden – onder leiding van Castlereagh en aangespoord door Willem I – dat ‘België’ aan Nederland zal worden toegewezen.

 

Door dit besluit te presenteren als een machtswoord, als een opdracht van de grote mogendheden hopen zij de kritiek hierop in beide toekomstige landsdelen te smoren en de Soeverein Vorst te ontslaan van iedere verantwoordelijkheid voor het in vervulling gaan van diens grootste wens. Over de voorwaarden van de samenvoeging – de zogeheten ‘Acht Artikelen’ – bereiken de vier grootmachten op 21 juni overeenstemming.

Op die dag ondertekenen zij het geheime protocol van Londen, dat geldt als de geboorteakte van de nieuwe staat, waarvan ‘de hereniging innig en volledig’ zal moeten zijn’. Voor de Soeverein Vorst is het een bittere teleurstelling dat het bestuur over ‘België’ (zuidelijke Nederlanden) hem slechts voorlopig wordt toegekend.

 

Op een later in Wenen te houden congres zal hierover definitief worden beslist. Aanvankelijk weigert Willem I daarom het protocol te aanvaarden. Maar na door Castlereagh onder druk te zijn gezet, ondertekent hij het op 21 juli alsnog. Dat prinses Charlotte een maand eerder plotseling de verloving met de Prins van Oranje heeft verbroken, komen de betrekkingen tussen Den Haag en Londen evenmin ten goede.

 

De teruggave van de overzeese bezittingen

Ook voor teruggave van de overzeese bezittingen is Nederland geheel afhankelijk van de regering in Londen. Als bondgenoot van Frankrijk is de Bataafse Republiek in 1795 automatisch in oorlog gekomen met Groot-Brittannië. Aangezien deze mogendheid de wereldzeeën beheerst, heeft zij de Nederlandse bezittingen in de Oost en de West gemakkelijk ‘in bewaring’ kunnen nemen. Castlereagh is bereid tot teruggave, maar houdt daarbij wel de Britse belangen in het oog. Om strategische redenen wil de minister Kaap de Goede Hoop behouden, en om tegemoet te komen aan de wens van het Lagerhuis verlangt hij tevens dat Nederland een einde maakt aan de slavenhandel (niet de slavenarbeid). Inderdaad wordt deze door Willem I op 15 juni verboden.

 

De Nederlandse overzeese bezittingen na 1814. Links van boven naar beneden: de Antillen, Suriname en de forten aan de Goudkust (het huidige Ghana in West-Afrika). Rechts: de Oost-Indische archipel. Gedeelte van een kaart uit: Philippe Marie Vandermaelen, Nieuwe atlas van het Koningryk der Nederlanden, benevens het Groot-Hertogdom Luxemburg, het Hertogdom Limburg en de Nederlandsche Bezittingen ten Oosten en ten Westen der Kaap de Goede Hoop (Brussel circa 1840).
(Bron: website Barry Lawrence Ruderman Antique Maps Inc.).

 

Verder stelt de Britse minister als voorwaarde voor teruggave van de overzeese bezittingen dat Nederland sterk genoeg moet zijn om zichzelf te kunnen verdedigen. Door de samenvoeging met ‘België’ (zuidelijke Nederlanden) wordt hieraan weliswaar voldaan, maar als compensatie voor de grote financiële opofferingen die Groot-Brittannië zich heeft moeten getroosten om dit te bereiken, wenst Castlereagh de ten westen van Suriname gelegen plantagekolonies Essequebo, Demerary en Berbice (het huidige Guyana) te behouden. Als dit in Nederland op verzet stuit, dreigt de Britse minister de teruggavekwestie op het Wener Congres te bespreken, waardoor ook andere landen zich hiermee zullen bemoeien.

 

Het is hetzelfde dreigement dat Castlereagh kort tevoren ook heeft gebruikt om Willem I tot aanvaarding van de ‘Acht Artikelen’ te brengen. Opnieuw zwicht de Soeverein Vorst, en op 13 augustus ondertekenen de twee landen de conventie van Londen. Het zal dan echter nog zo’n twee jaar duren eer de overzeese bezittingen weer in Nederlandse handen komen. Suriname wordt in februari 1816 in bezit genomen en de meeste Antillen in maart van dat jaar. Op Java vindt de machtsoverdracht pas in augustus 1816 plaats en op de Molukken in maart 1817. Op andere afgelegen posten gebeurt dit nog veel later (2).

 

 

 

 

Noord en Zuid gescheiden tezamen

augustus 1814 – maart 1815

 

‘België’ als veroverd gebied

Gedurende het grootste deel van de 18e eeuw, van 1713 tot 1794, behoort ‘België’ bij Oostenrijk en wordt het bestuurd vanuit Wenen. Nadat de Franse revolutionaire legers het gebied definitief hebben veroverd, wordt het op 1 oktober 1795 ingelijfd bij Frankrijk. Aan de machtspositie van adel en geestelijkheid komt dan een einde, en de oude rechten en voorrechten op grond waarvan de Oostenrijkers het gebied besturen, worden afgeschaft. Parijs voert in de Belgische departementen uniforme wetgeving, rechtspraak en belastingen in. Het gebied wordt verfranst, en het Nederlands verdwijnt als bestuurstaal. Vanaf het begin roepen de tegen de rooms-katholieke kerk gerichte maatregelen en de invoering van de dienstplicht veel weerstand op.

 

Het verzet van de Belgische plattelandsbevolking tegen het Franse bewind uit zich eind 1798 in de zogeheten Boerenkrijg. Gedeelte van een aquarel door Louis Geens (eind 19de eeuw). Collectie Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel
(Bron: Hervé Hasquin (red.), België onder het Frans bewind, 1792-1815 (Brussel 1993) 155).

 

Deze weerstand wordt in latere jaren nog groter door de hoge belastingen en de economische neergang als gevolg van het Continentaal Stelsel. Hoewel de laatste jaren van Napoleons bewind in de Belgische departementen niet minder drukkend zijn dan in de aangrenzende Hollandse departementen, komt het eind 1813 in het Zuiden niet tot een vergelijkbare opstand als in het Noorden. De omstandigheden zijn daar ook niet naar: het gebied vormt geen nationale eenheid met een bijbehorend saamhorigheidsgevoel, de elite is verdeeld over de gewenste politieke toekomst, en bovenal ontbreekt het aan algemeen aanvaarde leiders. Dit onvermogen het lot in eigen hand te nemen heeft verreikende gevolgen.

 

Midden december 1813 rukken de Pruisen als eersten de Belgische departementen binnen. Een maand later volgen Britse en Russische eenheden. Het verloop van de gevechten vertoont hier vervolgens hetzelfde patroon als eerder in het Noorden. De Franse troepen worden langzaam maar zeker teruggedrongen, maar zij weten een aantal belangrijke vestingen tot het allerlaatste moment in handen te houden, waaronder Antwerpen, Venlo, Maastricht en Luxemburg.

Begin februari 1814 trekken de geallieerden Brussel binnen. Zij behandelen de Belgische departementen als op Frankrijk veroverd grondgebied, en er volgt een militaire bezetting. In afwachting van een definitieve beslissing komt het gebied – dat pas op 5 mei geheel door de Fransen wordt verlaten – onder bestuur van de grote mogendheden. Met het protocol van Londen en de aanvaarding daarvan door Willem I op 21 juli 1814 wordt het lot van ‘België’ enkele maanden later bezegeld.

 

‘België’ onder voorlopig gezag van Willem I

Op 1 augustus 1814 neemt Willem I als gouverneur-generaal namens de geallieerden het gezag over de Belgische provincies op zich. Voorlopig blijven Noord en Zuid bestuurlijk van elkaar gescheiden. Beide toekomstige rijksdelen zijn slechts in de persoon van Willem I met elkaar verbonden. Deze stelt hier een plaatsvervanger en een bestuursraad aan en benoemt ministers. Hoewel de wettelijke bevoegdheden daartoe beperkt zijn, worden het bestuur, de rechtspraak en financiën georganiseerd met het oog op de naderende vereniging met Nederland. Hetzelfde geldt voor de militaire aangelegenheden.

 

The Corsican whipping top in full spin!!! Willem I (rechts op de achtergrond, met kroon) krijgt van de geallieerde overwinnaars van Napoleon een deel van het aan Frankrijk ontnomen grondgebied.

Bron: Spotprent door George Cruikshank (april 1814).

De oudste zoon van Willem I krijgt van de geallieerden het opperbevel over de in ‘België’ gelegerde troepen. Dit zijn merendeels Britse en Duitse eenheden, die de belangrijkste vestingsteden bezetten. Want Noord-Nederlandse militairen zijn er aanvankelijk nog onvoldoende, terwijl de werving van Belgische officieren en soldaten erg moeizaam verloopt. De Belgische bevolking ondergaat het aantreden van het zoveelste vreemde bewind met gelatenheid, al is men opgelucht dat er een einde komt aan het militaire bezettingsregime.

 

De elite treedt het Noord-Nederlandse gouvernement-generaal met gemengde gevoelens tegemoet. Steun vindt Willem I bij een deel van de in het centralistische Franse bestuur geschoolde ambtenaren, van wie hij ook in het Zuiden graag gebruikmaakt. Bij de machtige rooms-katholieke geestelijkheid kan hij daarentegen geen goed doen. Zij eist volledig te worden hersteld in de bevoorrechte positie die zij tijdens het Oostenrijkse bewind heeft ingenomen. Dat het katholieke Zuiden zal worden samengevoegd met het calvinistische Noorden en zal worden geregeerd door een ‘ketterse’ vorst staat de katholieke clerus evenzeer tegen (2).

 

Het Congres van Wenen

Na de zomer van 1814 begint in Wenen het grote internationale congres waar na de beëindiging van Napoleons hegemonie de grenzen tussen de Europese staten opnieuw zullen worden getrokken. Bijna ieder land is hier vertegenwoordigd. Maar de grootmachten Rusland, Oostenrijk, Groot-Brittannië en Pruisen en uiteindelijk ook Frankrijk maken er de dienst uit. De Britten behartigen op het congres de Nederlandse belangen.

 

Gedeelte van een kaart van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, in personele unie met het Groothertogdom Luxemburg (1815-1830). De kaart toont het Zuiden, ofwel de Zuidelijke Nederlanden.
Bron:
Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam: Atlas der Neederlanden.

 

Daartoe hoort in de eerste plaats het vaststellen van de oostgrens van ‘België’ ten opzichte van Pruisen. Mede om Frankrijk te bewaken krijgt deze mogendheid in Wenen namelijk Westfalen en het Rijnland toebedeeld, waardoor het een machtige buurstaat wordt. Onder druk van de Britse minister Castlereagh dient Willem I zijn ambities voor gebiedsuitbreiding ten oosten van de Maas daarom in te perken. Erger nog, om Pruisen tevreden te stellen moet hij zijn Nassause erflanden aan deze mogendheid overdragen. Als schadeloosstelling ontvangt de Oranjevorst in persoonlijk bezit het groothertogdom Luxemburg. De hoofdstad Luxemburg – een vestingstad die van groot strategisch belang is om een eventuele Franse opmars te stuiten – durven de grootmachten hem echter niet toe te vertrouwen. Daarom wordt bepaald dat het garnizoen hier uit Pruisische militairen moet bestaan.

 

Opnieuw ten strijde tegen Napoleon

Op 11 maart 1815 bereikt het onwaarschijnlijke bericht Den Haag dat Napoleon het eilandje Elba, dat hem na zijn troonsafstand door de geallieerden als vorstendom is toegewezen, heeft verlaten. Met een kleine troepenmacht trekt hij naar Parijs, waar hij zonder een schot te lossen de macht overneemt.

 

De grote mogendheden verklaren Frankrijk daarop de oorlog en mobiliseren hun legers. Inmiddels heeft Willem I van zijn vertegenwoordigers in Wenen vernomen dat de grote mogendheden op 13 februari in principe hebben besloten dat hij erfelijk koning zal zijn van de met het Zuiden vergrote Nederlandse staat. Gezien de militaire dreiging wil Willem niet langer wachten op de ratificatie van de akkoorden van het Wener Congres.

Op 16 maart proclameert hij zich in de vergaderzaal van de Staten-Generaal in Den Haag eigenmachtig tot ‘Koning der Nederlanden’. Hij wil hiermee in het bijzonder aan de Belgische bevolking laten zien dat het hem ernst is om zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van zijn koninkrijk tegen nieuwe Franse agressie te verdedigen. Met het oog op de naderende strijd stelt Willem I op 30 april alvast de Militaire Willems-Orde in ‘voor Moed, Beleid en Trouw’.

 

De slotfase van de slag bij Waterloo op 18 juni 1815. De centrale figuur te paard is de hertog van Wellington. Links op de voorgrond wordt de aan zijn schouder gewonde Prins van Oranje door soldaten weggedragen.

Bron: Gedeelte van een schilderij door Jan Willem Pieneman (1824). Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.

 

Ook met de militaire voorbereidingen gaat het dan snel. Na afkondiging van de mobilisatie wordt een veldleger gevormd dat posities betrekt in ‘België’. Aangezien deze strijdmacht wordt samengevoegd met ijlings overgebrachte Britse troepen en enkele Duitse eenheden moet Willem I er schoorvoetend in toestemmen dat de Britse hertog van Wellington hierover het opperbevel krijgt. Als tegemoetkoming wordt de 22-jarige Prins van Oranje één van diens ondercommandanten. Deze gecombineerde troepenmacht moet, samen met een Pruisisch leger, de verwachte aanval van Napoleon naar het Noorden zien te stuiten. Deze aanval komt midden juni.

 

Een deel van de Nederlandse troepen neemt ten zuiden van Brussel eerst op 16 juni deel aan een fel gevecht om de viersprong van Quatre-Bras en vervolgens op 18 juni aan de slag bij Waterloo, waarin de Franse Keizer definitief wordt verslagen. Hoewel de Prins van Oranje in de strijd gewond raakt en als ‘held’ wordt gevierd, zijn het andere Nederlandse generaals die zich hier door hun juiste en tijdige beslissingen onderscheiden. Niettemin kunnen de Oranjes met het gespilde bloed van de Prins de bevolking laten zien welk offer zij voor het vaderland willen brengen.

Ook voor de band tussen Noord en Zuid is de ervaring van Waterloo van groot belang. Militairen uit beide delen van het koninkrijk hebben immers samen, zij aan zij vechtend, de nieuw verworven onafhankelijkheid verdedigd. Ten slotte maakt de Nederlandse bijdrage aan de overwinning op Napoleon de grote mogendheden duidelijk dat de nieuwe staat zijn taak als buffer tegen Frankrijk met succes kan vervullen (2).

 

De Grondwet van 1815

In het protocol van Londen is bepaald dat, na de vereniging van Noord en Zuid, de in maart 1814 aangenomen Grondwet ‘in gezamenlijk overleg zal worden aangepast aan de nieuwe omstandigheden’. Bovendien dient de eigenmachtig aangenomen koningstitel zo snel mogelijk een constitutionele basis te krijgen. Willem I benoemt daarom op 22 april een grondwetscommissie bestaande uit twaalf Noord-Nederlandse en twaalf Zuid-Nederlandse leden. Voorzitter is opnieuw Van Hogendorp. Door toedoen van de Belgische commissieleden is het herzieningsontwerp, dat op 13 juli gereedkomt, in een aantal opzichten liberaler dan de vorige constitutie.

Zo zijn er meer grondrechten in vastgelegd, waaronder de vrijheid van drukpers en het recht van burgers om een verzoekschrift in te dienen bij een bevoegde instantie. De Belgen zorgen er ook voor dat de Staten-Generaal worden gesplitst in twee kamers. De bestaande volksvertegenwoordiging van 55 Noord-Nederlandse leden wordt uitgebreid met 55 Zuid-Nederlandse leden. Deze heet voortaan Tweede Kamer en wordt wederom indirect, door de Provinciale Staten, gekozen.

Daarnaast komt er een Eerste Kamer, die bestaat uit circa vijftig edelen en andere aanzienlijken, die rechtstreeks voor het leven door de Koning worden benoemd. De zittingen van beide kamers zullen in de even jaren in Brussel plaatsvinden en in de oneven jaren in Den Haag. Alleen de vergaderingen van de Tweede Kamer zijn openbaar. De bevoegdheden van het parlement worden weliswaar wat uitgebreid, maar de machtspositie van de Koning blijft onverminderd groot (1).

 

Koning Willem I met zijn rechterhand op de Grondwet van 1815. Gedeelte van een schilderij door Mattheus Ignatius van Bree (1815). Bron: Collectie Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel.

 

In het Noorden wordt het herzieningsontwerp voorgelegd aan de voor deze gelegenheid tot 110 leden ‘verdubbelde’ Staten-Generaal, die het op 18 augustus unaniem aannemen. In het Zuiden, waar een volksvertegenwoordiging ontbreekt, hebben dan al vier dagen eerder 1323 met zorg geselecteerde notabelen hierover schriftelijk gestemd in hun arrondissementshoofdsteden. Hier verlopen de zaken echter minder voorspoedig. De rooms-katholieke geestelijkheid keert zich fel tegen de bepaling in het ontwerp die de godsdiensten in het koninkrijk gelijkstelt. Zij wil haar oude bevoorrechte positie hersteld zien.

 

Onder aanvoering van de strijdvaardige bisschop van Gent richten de Belgische bisschoppen niet alleen een vlammend protest aan de Koning. Ook manen zij de notabelen het ontwerp af te wijzen. Als op 18 augustus de stemmen zijn geteld, blijkt inderdaad dat de meerderheid van hen heeft tegengestemd. De adviseurs van Willem I passen daarop een noodgreep toe. Door de thuisblijvers en degenen die om godsdienstige redenen tegenstemmen tot de voorstanders te rekenen, komt men alsnog tot een meerderheid. Door deze stemmenmanipulatie – in het Zuiden aangeduid als ‘Hollandse rekenkunde’ – kan de Grondwet door de Koning alsnog op 24 augustus bij proclamatie voor aangenomen worden verklaard (1).

 

De inhuldiging van Willem I in Brussel

Op 21 september wordt Willem I ingehuldigd als Koning der Nederlanden. Om de Belgen voor zich in te nemen bepaalt hij dat dit in Brussel zal plaatsvinden en niet in Amsterdam, dat overigens niet langer als hoofdstad in de Grondwet wordt vermeld. De dag begint in het stadhuis met de opening door de Koning van de Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal. Naast de leden van de Eerste Kamer zijn deze eerste keer ook de leden van de Tweede Kamer nog persoonlijk door Willem I aangesteld op grond van een speciale, hem in de Grondwet toegekende bevoegdheid.

Daarna begeven de Koning en de volksvertegenwoordigers zich naar het Koningsplein, waar de plechtigheid – zoals de Belgen in de Grondwet hebben laten vastleggen – ‘onder de blote hemel’ wordt voortgezet. Nadat eerst de volledige tekst van de constitutie is voorgelezen, legt Willem I hierop de eed af. De voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer zweren vervolgens namens de volkvertegenwoordiging trouw aan de Koning. Evenals een jaar tevoren reageert de bevolking onverschillig.

 

Koning Willem I opent de Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal in het stadhuis van Brussel op 21 september 1815.
Bron: Gedeelte van een aquatint door Johan Nepomuk Gibèle naar een werk van Joseph Paelinck (1815).

 

Met de inhuldigingsplechtigheid in Brussel komt een einde aan twee jaren vol bewogen en beslissende gebeurtenissen op politiek, militair en diplomatiek terrein. De nieuwe staat – hoe onvolkomen deze ook mag zijn – is dan naar binnen en naar buiten toe gevestigd. In vorm en opzet is het een constitutionele en parlementaire monarchie, die het verre en het recente verleden verenigt en die in de toekomst een geleidelijke overgang van autocratie naar democratie mogelijk zal maken. De vereniging van Noord en Zuid houdt weliswaar slechts kort stand, maar de internationale positie die de mogendheden het land in deze jaren hebben gegund, zal het ook gescheiden van België weten te behouden (2).

 

 

 

Noten, bronnen en referenties:

1. Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis
2. http://www.koninkrijk1813.huygens.knaw.nl/?page_id=1925#start

3. Wikipedia.

 

 

 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 7 oktober 2017..
Samenstelling: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top