Naamgeving
Dijkum of Dikum, een gehucht bij Garsthuizen in Fivelingo, moet onderscheiden worden van Deikum, een gehucht bij Pieterburen in Hunsingo. Het eerstgenoemde wordt uitgesproken als Dikum, het laatstgenoemde als Daikum. De oorsprong van Deik in Deikheim of Deikum is onbekend, maar Dijkum (Dijkheim, Dikheim, Dikeheim of Dikaheim) is het heim van Dike. De Friese mansnaam Di of Dy of Dye, die nog in Friesland voorkomt, heeft Dike als verkleinvorm, en dit Dike is nog heden, vooral in Oostfriesland, een algemene mansnaam. Van deze naam zijn de geslachtsnamen Dikena, Diken, Dijken, Diekens, Dijkema, Dijkama, Dijkma, Dijksma, Dikema, Dikken, die alle in de verschillende streken van Friesland voorkomen, Dikkens (in Holland), Dickens, Dykings, Ditchling, Diceling, Dycing (in Engeland) afgeleid, en tevens de plaatsnamen: Dikeningen, een voormalig klooster in Drenthe; Dikenshoff, een sate bij Wirdum in Oostfriesland; Diken, een gehucht bij het dorp Pakens in Östringen; en Diekhusen, een gehucht bij het dorp Minsen in Wangerland (de beide laatste in het Oldenburger Friesland).
Steenhuis
Het westelijk gelegen Garsthuizen is ontstaan aan het einde van de 12e eeuw na de aanleg van de Fiveldijk in 1192. Het dijkenpatroon rond de Fivelboezem laat zien dat de plaats van het borgterrein tussen twee zeedijken ligt, te weten de toenmalige westelijke dijk van de Fivelmonding en een slaperdijk. Dit onderstreept de strategische betekenis van de plaats en de latere Dijkumborg.
De ligging aan de nog open Fivel strookt geheel met die bij sluizen, kruispunten van wegen, aan zee en dergelijke waar doorgaand verkeer kan worden gehinderd of geblokkeerd en welke in deze periode karakteristiek is voor een zogenaamde chateau à motte. In het onderhavige geval kan de toegang tot de haven van Westeremden voor schepen worden belet. De verhoogde borgstee op het terrein van de Dijkumborg doet vermoeden dat ook hier sprake is geweest van een dergelijke chateau à motte, dat wil zeggen de bouw van een versterking op een omgrachte ronde heuvel.
Deze versterking heeft zeer waarschijnlijk de vorm gehad van een steenhuis, de oudst bekende borgvorm, bestaande uit een eenvoudig gebouw met zeer dikke muren en kleine vensters, geheel op de verdediging ingesteld. Hoelang ter plaatse een dergelijk steenhuis heeft gestaan is onbekend. De inpoldering van de Fivelboezem en de toenemende invloed van de stad Groningen zal tot het verval van het steenhuis hebben bijgedragen.
De borg
Het is niet onmogelijk dat de uiteindelijke keuze van de plaats voor de bouw van de Dijkumborg, vermoedelijk in de 16e eeuw, bepaald is door de in de vorige eeuw nog zichtbare overblijfselen van de voormalige borgklip. Het landschap ter plaatse heeft zich inmiddels sterk gewijzigd. De Fivel is dichtgeslibd en Westeremden ken geen haven meer. Ook hebben de hier gelegen dijken hun oorspronkelijke functie verloren en zijn wellicht reeds geheel of gedeeltelijk afgegraven. Uit welke periode de rechthoekige vorm van wal en grachten van de Dijkumborg dateert is niet met zekerheid te zeggen. Het voorbeeld van de Onstaborg te Sauwerd, die volgens de kaart van Haubois uit 1641, in die tijd zijn rechthoekige vorm van terrein en grachten nog niet heeft gekend, laat zien dat deze nog in de 17de eeuw kan zijn ontstaan.
Het is denkbaar dat bij de thans bekende aanleg van de Dijkumborg de aanwezigheid van het naastgelegen dijklichaam een rol heeft gespeeld. Wellicht vormt dit een uitgangspunt voor de aanleg van het circa 55 m brede westelijke walgedeelte. De voor het noordelijk en zuidelijk walgedeelte benodigde grond zal verkregen kunnen zijn bij de afgraving van het overige dijklichaam. De grond van de verhoogde borgstee en wallen heeft uit zand bestaan. De nieuwe vorm die men aan het terrein heeft gegeven is in overeenstemming met de algemene aanname dat men bij de nieuw- of verbouw van borgen eind 15e , begin 16e eeuw door het rustiger worden der tijden hogere eisen aan de woning is gaan stellen dan enkel verdedigbaarheid.
Het borgterrein heeft ongeveer 145 x 120 meter beslaan. De afmetingen van de borg zijn 46 bij 24 meter geweest. De Dijkumborg heeft een rechthoekige vorm gehad met mogelijk één of twee verdiepingen en op elke verdieping drie of meer ineenlopende vertrekken.
De borg is aan drie zijden uit het water gekomen, behalve aan de voorzijde, waar een voorterrein of terras heeft gelegen. In de noordelijke hoek zijn drie keldergewelven geweest, mogelijk uit de tijd van het steenhuis met afmetingen van in totaal 8 x 12 m.
Er zijn twee ronde torens geweest, aan elke kant één. Een 8 meter breed gedeelte van het voorplein aansluitend aan de borg is ommuurd geweest. De borgstee en de singels steken dan meer dan 2 meter boven het maaiveld uit. De borggrachten zijn uitgegraven tot ongeveer 1½ meter beneden het maaiveld. De binnengracht is dieper geweest dan de buitengracht. De binnengracht is omstreeks 10 meter breed geweest.
De grond uit de grachten is vermoedelijk verticheld. Aan de zuidwestzijde op de hoge singel heeft een gebouwtje met veel misbaksels gestaan en aan de noordoosthoek is veel pannenmateriaal gevonden. Het plein of terras is met een borstwering omsloten geweest en kan op de hoeken voorzien zijn geweest van een stenen wachthuisje. Een brug zal toegang hebben gegeven tot het voorplein. In de richting van de Hissemaheerd zijn restanten gevonden van een schathuis en een koetshuis. De aanleg van de Dijkumborg met de twee ronde torens doet sterk denken aan de naburige Boukumborg te Leermens, met als voornaamste verschil het bestaan van het voorterrein. De aanleg onderscheidt zich verder nadrukkelijk van die van andere bekende borgterreinen in de provincie Groningen, waar nimmer sprake is geweest van een verhoogde borgstede of een hoge singelwal.
De bewoners
In de 16e eeuw wonen onder Garsthuizen leden van het geslacht Tjarda van Starkenborgh. Deze familie is afkomstig van Rinsumageest, maar in de eerste helft van de 16e eeuw vestigt Barthold van Starkenborgh zich in de Ommelanden, vermoedelijk in verband met zijn huwelijk met Bawe Fryling. Hun eerste contact met Garsthuizen dateert, voor zover bekend, van 1538. In dat jaar verkoopt Teso Kater, hoofdeling te Grijpskerk, aan zijn zwager en nicht Barthold Starkenborgh en Bawe het zevende deel van een heerd land, geheten Itummerheerd te Gasthuizen. Misschien bezit Bawe in die tijd, die een dochter is van Lambert Friling en Tette Kater, al een deel van dezelfde heerd. In elk geval verkrijgt hij in 1542 door ruil met Johan van Ewsum en Henryck Kater, een echtpaar, nog een part in de Itummerheerd.
Barthold van Starkenborgh zal zich waarschijnlijk in Garsthuizen gevestigd hebben, hoewel hij daar niet voorkomt als hoofdeling. Hij is gestorven tussen 1561 en 1566. Zijn weduwe en kinderen zijn bekend geworden, doordat zij in 1566 een 'Beeldenstorm' hebben gepleegd in de kerk te Garsthuizen. Het gevolg daarvan is, dat zij in 1568 moeten vluchten en dat hun goederen verbeurd worden verklaard. Typisch is, dat daarbij geen borg te Garsthuizen genoemd wordt, maar wel een heerd land, 45 grazen groot, in gebruik bij Dierck Jans. Bawe sterft in 1570 in ballingschap te Hinte in Oost-Friesland, waar een grafsteen haar nagedachtenis bewaart. Van haar kinderen is Jan of Johan de bekendste. Hij is gedeputeerde der Ommelanden en moet in 1580 opnieuw uitwijken. Na 1594 zullen de Van Starkenborghs teruggekeerd zijn.
Van een borg te Dijkum of Garsthuizen wordt in de 16e eeuw geen melding gemaakt. Het eerst wordt Dijkum genoemd in 1618 in het grafschrift van Ludolf Tjarda van Starkenborgh, nl “..to Verhildershem, Dikum en Garshusen etc. jr. en hoveling". Hij is een kleinzoon van Barthold en Bawe voornoemd. Hij trouwt met Hidda Onsta, erfdochter van Verhildersum, waar hij zich vestigt. Na hun dood in 1618 komt de heerd land met behuizing, hoften, singels, poorten. grachten te Dijkum onder de klokslag van Garsthuizen met al het huisraad op het huis te Garsthuizen bij erfscheiding aan hun dochter Anna Maria, getrouwd met Rempt ten Ham, hoofdeling te Loppersum. Zij zullen zich te Dijkum gevestigd hebben, want Rempt ten Ham compareert voor Garsthuizen op de landdag. Hij sneuvelt in 1622, waarna zijn weduwe hertrouwt met Johan Huninga van Oostwold. Beiden zijn in Garsthuizen begraven, resp. in 1638 en 1639, als heer en vrouwe op Hissema, Dijckum en Garsthuizen.
Uit haar eerste huwelijk heeft Anna Maria een zoon, in 1622 kort na de dood van zijn vader geboren en naar hem Rempt ten Ham genoemd. Deze erft Dijkum. Hij huwt in 1651 Anna Berta van Ewsum, die kans ziet hem in een 10-jarig huwelijk 9 kinderen te schenken. Zij sterft in 1661. Rempt ten Ham is een krijgsman; hij maakt zich reeds in 1665 verdienstelijk tegenover de Munstersen en sneuvelt in 1672. In 1669 heeft hij Dijkum publiek laten verkopen. Het goed wordt omschreven als het huis Dijkumborch te Garsthuizen met het schathuis, hoven, grachten, 90 grazen land, met gerechtigheden. Koper wordt Johan Clant tot Stedum. Johan Clant, die in hetzelfde jaar Nittersum laat herbouwen, zal er niet gewoond hebben.
Sloop van de borg
Dijkumborg wordt gesloopt in een niet bekend jaar. Op de Coenderskaart staat de borg nog als eenvoudig getekend. Volgens het klauwboek Tjassens zijn in Garsthuizen zes edele heerden, waarvan twee de Dijksterkluft, nl Hissemaheerd alias Ipemaheerd en Paelsterheerd toe Dijckum’. Dijkum is vlakbij Hissemaheerd. De verhouding tussen Dijkum en Hissema is niet duidelijk. Omstreeks 1733 is Peter Harms getrouwd met Venje Jacobs de beklemde meijer op Hissemaheerd. Het eigendom van de landerijen is inmiddels door vererving overgegaan van de familie Clant naar de familie Rengers. Wanneer de landerijen uiteindelijk vrij en eigen worden is onbekend. In 1758 kopen de voogden van de kinderen van wijlen Fokke Heeres, bakker te Garsthuizen en Grietje Clasen uit Westeremden, van Peter Harms het beklemde eigendom van 8½ grazen land gelegen aan de oostzijde van de Dijkumerweg. In 1760 koopt hun zoon Claas Fockes (eind 18de eeuw kerkvoogd te Garsthuizen), getrouwd met Hilje Nannincks uit Noorddijk, van Peter Harms de nabijgelegen boerderij Hissemaheerd met beklemde landerijen. Tot de landerijen behoort ook de voormalige borgstee Dijkumborg. Het totale oppervlak van de landerijen is 49 grazen. Claas Fockes verkoopt in 1824 de boerderij aan hun zoon Nanne Klaassen Bos getrouwd met Janna Jacobs Bousema. De weduwe doet in 1873 de boerderij over aan hun dochter Cornelske Nannes Bos getrouwd met Wiebrand Jans Bos. In 1884 wordt de boerderij verkocht aan Menne Pieters Nanninga getrouwd met Aaltje Melles Nieveen. De verkoop is al gesloten wanneer Menne en Wiebrand, bij een uit de hand gelopen ruzie tussen elkaar, het leven verliezen (zie onderaan deze pagina het bericht Leeuwarder Courant 3 oktober 1884). De weduwe Aaltje betrekt met haar jongste zoon de boerderij. In 1898 worden boerderij en landerijen publiek verkocht. Eigenaar wordt Berend Klaassen Westerdijk getrouwd met Trijntje van Niejenhuis. Zij vergroten het bedrijf in 1909 door aankoop van land met daarop het inmiddels gesloopte boerderijtje in de hoek van de Dijkumerweg. In 1958 gaat de boerderij over in handen van Jans Westerdijk getrouwd met Grietje Cornelia Bolt. Tijdens hun boerenbedrijf wordt de ingrijpende ruil- en herverkaveling uitgevoerd. Hun zoon Berend Jan Westerdijk getrouwd met Jantina Attje Luitjens gaat later op de boerderij wonen. In 1998 wordt het grootste deel van het land verkocht aan hun zoon Berend Johannes Ulfert Westerdijk getrouwd met Janke Diewerke Bouwsema.
Verdere ontakeling van de borgstee
In 1925 is de borgstee ruim 1 meter verlaagd. De vrijgekomen grond, waarin slechts enkele kloostermoppen herinneren aan de voormalige borg, is in de omringende gracht gestort tot er gras op kan groeien. Deze binnengracht is voordien, in 1924 bij de herbouw van de boerderij Hissemaheerd, reeds gedeeltelijk opgevuld met grond afkomstig van het terrein van deze boerderij. De binnengracht is nochtans gedurende drie eeuwen als duidelijke laagte tussen borgstee en singel herkenbaar gebleven. De eveneens duidelijk zichtbare is dan de singel, ter breedte van respectievelijk 30-35 meter aan de noord- en zuidzijde en 50-55 meter aan de westzijde, is aan de zuidoost- en zuidwestzijde gedeeltelijk verlaagd ten behoeve van grondwinning voor het dichten van sloten. De buitengracht – die als goed ontwikkelde sloot aanwezig is geweest – voert dan, ook waar deze samenging met een gedeelte van de overigens droge binnengracht, nog water. Op de plaats waar de noord- en oostbinnengracht samenkomen is later een zogenaamde dobbe uitgespaard.
Vóór 1970 is het borgterrein nog duidelijk in het landschap zichtbaar, daarna is het terrein helaas volledige geëgaliseerd. Het plan is geweest om van de borgstee een monument te maken, maar de landeigenaar heeft daar ernstig bezwaar tegen gemaakt en dus rest ons niets meer dan bovenstaand verhaal. De winst die hiermee is gehaald, bestaat uit 0.4 ha landbouwgrond op een totaal van 70 ha.
Bronnen:
|