Egbert Clant van Stedum en de borg Nittersum Nittersum wordt wel een der mooiste borgen van Groningen genoemd. Het is echter opmerkelijk, dat er door historici zo weinig aandacht aan is geschonken. In het bekende boek De Ommelander Borgen van Mr. J.A. Feith wordt slechts een enkele bladzijde aan Nittersum gewijd en in De Ommelander Borgen en steenhuizen van Formsma, Luitjens en Pathuis, nauwelijks meer. Volgens Feith zou de juiste plaats van de borg moeilijk meer aan te wijzen zijn, maar dat is niet juist. Behalve het huis en de bomen is in 1930 alles van de oude burchtstee nog aanwezig. Zelfs nog een van de bijgebouwen. En verder de binnen- en buitengrachten, de grote vijver en de singels. Er hebben hier op deze burchtstee drie borgen gestaan, mogelijk zelfs vier: de borg van Eppo Nittersum, die in 1579 verwoest is en misschien wel een voorganger heeft gehad; de borg van Eilco Clant, gebouwd na 1594 en in 1669 weer afgebroken en de borg van Johan Clant, gebouwd tussen 1669 en 1671 en afgebroken in 1818.
Afb. boven: Tekening 1 is van Coenders; 2 en 3 zijn van Rademaker, terwijl het origineel
Het valt moeilijk te zeggen of het huis daarna nog lang heeft bestaan. Wel weten wij, dat Eppo drie jaar later, in 1401, bezig is land te kopen naast het borgterrein. Van de borg zelf horen wij nu geruime tijd niets meer. Hoe de borg er uit gezien heeft, is niet bekend. Het zal een goed stenen huis geweest zijn, omringd door een gracht. De oude burcht wordt in 1579 door het Spaanse garnizoen van Groningen verwoest. Bewoner in die dagen is Egbert Clant, een aanhanger der hervorming, die omwille van het geloof naar Oost-Friesland moet vluchten. Hij sterft in ballingschap. Waarschijnlijk is de borg weer opgebouwd voor 1594. Eilco, een zoon van Egbert, zal het huis zo spoedig mogelijk hebben herbouwd. Boven de ingang van het nieuwe huis komt een opschrift, waarin melding wordt gemaakt van de verwoesting van de oude borg.
De borg blijft nu staan tot 1669. In dat jaar laat de toenmalige eigenaar, Johan Clant, de borg slopen en vervangen door het deftige herenhuis, dat wij van afbeeldingen kennen (zie boven). In dat jaar 1669 koopt Johan Clant de Dijkumborg te Garsthuizen. Waarschijnlijk laat hij Dijkum afbreken om de stenen voor zijn nieuwe Nittersum te gebruiken. Het nieuwe Nittersum is geheel door water omringd, net als Menkema. Het is een huis geweest van twee verdiepingen met daaronder de kelders en keukens.
De borg Nittersum (1669) bij Stedum van de Amsterdamse architect Vingboons, is de laatste 'echte' borg die in Groningen gebouwd wordt. Daarna worden in Groningen alleen nog landhuizen gebouwd, waarvan sommige nog als borgen beschouwd worden. De meeste van die landhuizen staan in de veenkoloniën, als buitenplaats voor de kapitaalkrachtigen. Ekenstein (1648) is een van de twee landhuizen die in de Ommelanden bij Tjamsweer verrijzen. Het andere is het naast Ekenstein gelegen Rusthoven (1668).
In 1344 wordt in een oorkonde genoemd Eppo Nithardesma. De handeling in deze oorkonde vermeld, vIndt plaats in de Marne, zodat nog geen contact aanwijsbaar is met Stedum. Dat is wel het geval kort voor 1400. Dan speelt in de gebeurtenissen van 1398 en volgende jaren Eppe Nittersum een belangrijke rol. Hij staat blijkbaar aan het hoofd van de Ommelander Schieringers tegenover de Onsta's. Als zodanig trekt hij met zijn aanhangers naar Westeremden, waar ze Hayo Wibben, een partijganger van Albrecht van Beieren, graaf van Holland, aantreffen. In de daarop volgende vechtpartij wordt Hayo op het kerkhof gedood. Ook in 1401 wordt Eppo Nittersum nog genoemd. Hij wordt wel vereenzelvigd met Eppo, proost te Stedum, die in dezelfde tijd voorkomt. Deze heet evenwel Eppo Heslingha en hij voert het zegel van een geestelijke. De Heslingha's komen in die tijd voor te Stedum.
Egbert Clant komt herhaaldelijk voor tussen 1495 en 1521, maar nergens wordt hij hoofdeling te Stedum genoemd. Evenmin wordt de naam van zijn vrouw vermeld. Wel komt hij van 1503-1512 voor in de klauwboeken van Stedum. Zijn tweede zoon, Eilco, zal hem opgevolgd zijn te Stedum. Deze is in 1534 getrouwd met Margaretha Addinga. Bij zijn huwelijk wordt hij inderdaad hoofdeling te Stedum. Door haar erven de Clants pretenties op Westerwolde, die wel aanleiding hebben gegeven tot processen, maar niet gerealiseerd kunnen worden.
Van hun zoon Egbert is meer bekend. Hij speelt een belangrijke rol onder de Ommelander adel. Hij wordt dan ook door de stad gevangen genomen in 1577 en gaat in 1580 in ballingschap. In 1579 ondertekent hij met enige afgevaardigden van de Ommelanden de Unie van Utrecht. Hoewel hij achter de Hervorming staat, vindt in Stedum geen beeldenstorm plaats. Hij komt dan ook niet voor op de lijst van hen wier goederen geconfiskeerd worden. Wel maakt na zijn uitwijking Lucas van Lingen in 1582 aanspraak op zijn landen en borg - van een verwoesting in 1579 is niets bekend -, maar in 1587 wordt deze confiscatie weer ongedaan gemaakt. Hij bezoekt de landraad en de hertog van Anjou namens de Ommelanden.
Aanvankelijk kan hij niet goed overweg met de Van Ewsums (Middelstum), maar het huwelijk van zijn dochter Sophia met Ulrich van Ewsum in 1584 brengt daarin verbetering. In 1590 sterft hij te Bremen. Hij is tweemaal getrouwd geweest, met Anna Manninga en Gratia Rengers. Zijn zoon uit zijn eerste huweijk, Eilco, kan na 1594 in Stedum terugkeren. Deze is getrouwd met Willemina Hinckaert. Bij diens dood in 1614 is zijn oudste zoon Adriaan nog maar 15 jaar oud. In 1623 huwt hij Hille Clant, die reeds in 1626 sterft. Hij hertrouwt in 1639 Anna Tamminga van Bellingeweer. Adriaan Clant is vooral bekend geworden als afgevaardigde van de Staten-Generaal naar de vredesonderhandelingen te Munster. In de Friedensaal in het stadhuis te Munster hangt zijn portret. Hij overlijdt in 1665.
De enige zoon die hem overleeft is Johan (1624-1694). Deze erft Nittersum. Hij is zeer prachtlievend. In de eerste plaats laat hij Nittersum herbouwen door Vingboons in 1669. Ter nagedachtenis van zijn vader laat hij in de kerk te Stedum een graftombe oprichten door Rombout Verhulst in 1672[1]. Ook de kerk heeft hij verfraaid, de vloer in 1668, banken in 1669, de preekstoel in 1671, het orgel in 1680. Er wordt een nieuw herengestoelte geplaatst en een avondmaalsbeker geschonken (deze is zoek).
Onder hem wordt Lellens van Stedum gescheiden in 1666. Hij sterft in 1694. Een rouwbord in de kerk herinnert nog aan hem, evenals een portret in de pastorie. Ook van zijn vrouw Anna Coenders, met wie hij in 1653 in het huwelijk treedt, is een rouwbord aanwezig van 1665. Bij zijn dood laat hij drie dochters na. De oudste, Elisabeth (1656-1696) erft de borg met 44 grazen land, waarin de uitweg met geboomte naar de delweg, en alle rechten. Zij is in eerste echt getrouwd geweest met Albert Lewe van Kantens. In 1696 sterft zij, twee jaar na haar vader. Ook van haar is een rouwbord in de kerk. Haar dochter Petronella Lewe (1684-1761) erft de borg op tienjarige leeftijd. Zij huwt met Everhard Frederik baron van Lintelo (1681-1761). Deze komt lange jaren voor als heer van Stedum.
Het echtpaar sterft kinderloos in 1761. Ook van hen zijn rouwborden aanwezig. Hun erfgenamen bieden het volgende jaar Nittersum te koop aan, eerst in juli, later in september. De omschrijving luidt: 'het adellijke huis Nittersum, uit het water opgebouwd, voorzien met twee ruime zalen en verscheiden royale boven- en benedenkamers, fontein-zomerhuis, hoven, alleen over de dorpen Stedum, Westeremden en Garsthuizen, de staande schepperij of opzicht over de wegen en wateren van Stedum alsmede de collatie aldaar; de zijlrechten te Westeremden en Garsthuizen, uitmakende de meerderheid van stemmen tot de verkiezing van een schepper aldaar, het huis Ringenum te Uitwierda met landerijen en rechten verbonden aan dat huis'.
Koper wordt Johan Herman Gerlacius (1717-1774), raadsheer in de raad van Brabant, van een stad-Gronings geslacht. Hij is getrouwd met Anna Clasina Bout, die in 1765 sterft. Na de dood van Gerlacius laten zijn erven in 1778 het hoogadellijk huis publiek verkopen. Het heet dan een kapitale, moderne herenbehuizing met schathuizen, spatieuse tuinen, singels, lanen en vijvers. Het huis is blijkbaar niet verkocht want bij de boedelscheiding van 1780 wordt het toegewezen aan de zoon van Johan Herman, Tjaard Adriaan.
Tjaard Adriaan Gerlacius (1752-1817) is getrouwd met Tateke Helena Henderica Gockinga. Hij schijnt prinsgezind te zijn geweest. In de kerk van Stedum hangt nog een bij de restauratie in de grafkelder gevonden vlag met het opschrift: '1788 Vivat Prins van Oranien' en het wapen Gerlacius. In oktober 1787 geeft hij opdracht tot het herstel van het orgel. Van 1791-1793 ligt hij overhoop met de kerkeraad over het nazien van de diaconierekening en later met de Representanten van het Volk van Stad en Lande over de betaling van kerkelijke lasten en de opgave van kerkelijke goederen, waarbij hij ten slotte 1200 gulden boete moet betalen. Ook overigens blijkt, dat kerkelijke zaken hem ter harte gaan. Aan Solwerd geeft hij in 1783 een nieuw kerkje en na het beleg van Delfzijl laat hij in 1814 het herstellen. Na zijn dood wordt het huis publiek verkocht in 1818 en gesloopt. Een kaart van het huis en terrein bevindt zich in de notariele archieven.
De betekenis van het geslacht Clant
Het kerkeboek van Stedum
Attestatie
Binnen de context van christelijke kerken in Nederland is een attestatie een document dat mensen (individuen of gezinnen) mee kunnen krijgen wanneer ze overgaan van de ene kerk naar de andere. Het nut van het attestaat is dat het kerkgenootschap waar men terecht komt, op de hoogte is van de geestelijke staat van de nieuwe leden, zodat de nieuwe leden goed kunnen worden opgevangen in hun nieuwe omgeving. De attestatie bevat een korte beschrijving van de reden waarom de attestatie is uitgegeven, en bevat verder onder meer de volgende gegevens:
Onder een aantal gereformeerde kerken is het uitgeven van attestaties gemeengoed, niet bekend is of ook andere kerkelijke denominaties attestaties uitgeven dan wel accepteren. Een aantal andere kerken werkt met het SILA in plaats van met attestaties. Bij verhuizing wordt een lid automatisch overgeschreven naar de gemeente van hetzelfde kerkgenootschap in de nieuwe woonplaats. Het uitgeven van attestaties gebeurt onder meer door:
Aantekeningen uit het kerkeboek
In 1673 doen Clants belijdenis en wel 'd’hoogh Ed. Welgeb. Jufferen Elisabeth Clant ende Helena Clant van Stedum', terwijl ook nog even wordt aangetekend dat Grietien Heertiens 'in de kraem bevallen is (…) ende dat er geen man bekennende is …'. Dit betekent dus dat Grietien mogelijk buitenechtelijk bevallen is. Op 15 juni 1677 komen er weer twee belijdenissen voor. Dit keer zijn het de 'jufferen Willemina en Josina Clant, zijnde de beijde jonghste dochteren van ’t Huijs Nittersum tot Stedum' en op 7 juni van het jaar daarop is dat Klaas Ariens de 'kuitsier van d’heer Clant van de Leecke'. Het is 29 november in hetzelfde jaar als er aantekening wordt gedaan van 'd’hoogh. Ed. Welgebooren Heere Johan Clant, Heere van Stedum, etc'. Omdat deze Johan nogal wat functies heeft, heeft schrijver volstaan met ‘etc’, waardoor een volle pagina schrijfwerk wordt voorkomen. Clant krijgt op 17 juni 1688 schijnbaar een nieuwe huishoudster want 'des tijts met attestatie van andere plaetsen tot ons gecoomen' is ondermeer 'op instantigh versoeck toegelaten zonder attestatie, maer onder gelofte, die selve met de eerste te sullen brengen, d’huishoudersche van d’heer Clant'. Zij wordt niet met naam genoemd en zoals uit de tekst blijkt, wacht men klaarblijkelijk eerst op de attestatie die de lidmaat nog moet brengen.
Clant vervult in de kerk van Stedum een belangrijke rol. Op 15 juni 1688 is hij kerkvoogd te Stedum als 'Consortium is gehouden in presentie van de heer Clant, beide kerkvoogden en de redger Schiphorst, omdat Aeltien Sijmons jonge dochter en lidmaat kwaad gesproken heeft van verschillende personen, zoals Vrou Brontsema, Glaes Hindrickx, Claes Lippes, Gale Eijses huisvr. En ook van haar eigen vrienden en bloedverwanten'. Ze heeft gezegt dat betrokkenen zich bezighouden met tovenarij en ze heeft Lubbe beschuldigd van diefstal. Dat alles wordt duidelijk op papier gezet en Aeltien wordt ter verantwoording geroepen. Ze verklaart dat ze dronken was en 'niets dan goeds wist van degenen die ze beschuldigd had van tovenarij'. De heren vinden Aeltien echter wel schuldig aan de vergrijpen en ze wordt als straf gesuspendeerd van het avondmaal. Clant van Nittersum is bij de uitspraak aanwezig. Op 2 dec. 1688 is met attestatie 'tot ons gecoomen Anje Elties, maeght van d’heer Clant van Farmsum' en op 22 nov. 1691 komt met attestatie van Lellens Ebeltien Willems, 'Dienstmeit van die Hoogh Eedel, Welgebooren Heer J. Clant Heer tot Stedum, etc', intrede in de kerk en op 20 mrt 1692 is de heer van Stedum 'om gewichtige oorsaeck' afwezig met het avondmaal. Op dezelfde datum wordt er alweer een huishoudersche van de Heer Clant aangekondigt. Dit keer gaat het om Johanna Raven uit Groningen. Dezelfde Johanna, 'geweesene huishouderse van die Hogh. Eedel Welgeboren Heer van Stedum', vertrekt op 14 juni 1693 weer naar Groningen. Een paar maanden voor haar vertrek naar de stad wordt aangetekend dat het geschil tussen de heer Clant en Eetien Simons, de huisvrouw van L. Grommers, is bijgelegd, want zij wordt weer toegelaten tot de kerk.
Het duurt vervolgens tot 14 sept. 1704 voor we weer iets tegenkomen over de borg Nittersum, dan worden als absent genoemd 'De Hoogh Eedel Wel Geb: Juffer Willemina Leeuw mede erfdochter van Nittersum tot Stedum etc. als oock De Hoogh Eedel Wel Geb: Juffer Elisabeth Adoleth van der Borgh: dochter van wijlen de Hoogh Eedel Wel Geb: Heer Colonel van der Borgh'. Wie deze Juffer Elisabeth is, hebben we nergens kunnen vinden. In ieder geval is ook hier de schrijver niet van plan alle titels op papier te zetten en wordt volstaan met 'etc'. Op 25 dec. 1704 komt hoogmoed volgens het kerkeboek ten val als Jeltje Dercks absent wordt gemeld omdat 'weinigh dagen te vooren op de Kercken Reeckendagh de Hoogh Eedel Wel Geb: Heer van Stedum an Jelte Dercks de kerckvooghtschap (die hij door grootsheijdt selfs an sigh hadde genoomen, en hijr in groote gloorij stelde) hadde opgeseijt gelijck oock an sijn Consvater Alje Coënes, waerop Jelte Dercks seer is geraeckt en ontrust. Etc. Dogh hooghmoet gaat ordinarijs voor den val'. Bij de juffer op Nittersum komt op 21 juni 1705 een zekere Maria van Baeckholt J.D. van Deventer 'wonende ant aadelijcke huis Nittersum tot Stedum bij de “Juffer Leewe van Cantes als Cameier'. Schijnbaar gaat hier hierbij om een soort kamermeisje. Weer een jaar later, op 24 mrt 1706 zijn 'na gedane belijdenisse toegekomen De Hoogh Eedel, Wel Geb: Heer, mijn Heer Everhard Frederick baron van Linteloo, Heer tot Stedum en Uitwierda; Ende de Hoogh Eedel Wel Geb: Vrouw, mevrouw Peternella Leewe, nu baronesse van Lintelo, vrouw van Stedum en Uijtwierda; Met attestatie van andere Gemeinten sijn als lidtmaat tot ons gekoomen Margareta Louters J.D., wonende an het hoogh aadelijcke huis tot Stedum met attestatie van Groningen en Jacob Sigers wonaghtigh in de Weer met attestatie van Hoogh Kercke', terwijl drie maanden later 'Wolter van Ruinen, wonende an het hoogh aadelijcke huis Nittersum, met attestatie van Groningen' wordt ingeschreven. Deze Wolter vertrekt al weer samen met 'Margrete Louters beide gewont hebbene an’t Adelijcke Huis tot Stedum', terwijl op dezelfde dag drie personen aankomen, waarvan Gerlof Jannes 'vrijgesel', 'wonagtigh int Adelijcke Huis tot Stedum en met attestatie van Groningen'. We zien hier dus telkens dat de borg niet altijd met Nittersum wordt aangeduid maar met 'het Hoogh aadelijkcke Huis'.
Zelfs als de Juffer en de Heer van Stedum even het dorp uit zijn en zij niet op het avondmaal (kunnen) verschijnen, wordt daarvan aantekening gedaan in het kerkeboek. Zo staat er op 31 mrt 1709 geschreven dat 'de heer en vrouw van Stedum absent zijn, omdat ze in Groningen waren'.
Op 24 november van het jaar 1715 maakt Bernhard Stortenbeeck, Daventriae Transisalanus zijn intrede als predikant van de kerk te Stedum. Hij maakt dan een lijst van alle ledematen 'der Gemeijnde Jesu Christi tot Stedum” en begint de lijst met Evert Frederik Baron van Lintelo en Petronella Leuw, baronesse van Lintelo, Heer en Vrouw van Nittersum, Stedum, Ringenum, etc; de Freulin Petronella Leuw ten Huijse voorsch'. Ebeltijen Willems, 'veemeijt op ‘t Hooghad[elijke] Huijs Nittersum, nu huisvrouw van Fredrick Garments schoemaker (vertrocken)' is in maart 1717 vertrokken en ruim een maand daarop doet dat ook een zekere Bernard Jan Probighs van Dessauw, gardenier op ’t H.A. Huijs Nittersum. Daarna wordt het huis Nittersum een tijdlang niet vermeld. Pas op 4 juli 1723 is Cornelia Sweighuijsen j.d. camenier van de baronesse van Lintelo etc. op ’t Huis Nittersum met attestatie van Oosterwijtwert aangekomen. Op 29 okt. 1724 komt Hijke Lubbers als 'kockmeijt' werken op Nittersum. Ze is afkomstig uit Farmsum.
Op 30 sept. 1736 komt er weer een nieuwe predikant in Stedum. Het is Johannes Petrus Bruinwolt die dan op huisbezoek gaat en op de borg, aan ’t Hoogh Adelijcke Huijs Nittersum, de volgende zes personen denkt aan te treffen: 'Everhard Frederik Baron van Lintelo; Petronella Lewe, baronesse van Lintelo, Heer en Vrouw van Nittersum, Stedum, Ringenum etc, alsmede Freule Petronella Lewe (vertrocken met attestatie na de Stat); Hilje Pieters Kock maaght; (vertrocken met attestatie); Kornelis Willems de Waart, koetsier zijnde des tijts met attestatie aangekomen van ’s Gravenhage (vertrocken met attestatie nae Groningen) en Hartman Kimmel de Kok (vertrocken zonder attest)'.
In een volgende aantekening uit september 1736 wordt Kornelis Willems de Waard genoemd, afkomstig uit ’s Gravenhage en koetsier aan het huis Nittersum te Stedum, 'naderhant alhier snickevaarder'. Op 14 april 1737 zit men klaar voor het heilig avondmaal als blijkt dat de heer en vrouw van Stedum naar Groningen zijn geweest en moeten ze wachten tot ze terug zijn. Ze zullen vervolgens op het huis moeten uitzien naar een nieuwe kok, want Johan Christiaan Schultze, 'kokman op ’t Huijs Nittersum vertrekt met attestatie van Bangwert uijt Vrieslant' en in juni van het jaar daarop vertrekt er een Anna Louise Frantzius.
Op 2 okt. 1746 is 'op belijdenis des Geloofs toegedaan Johanna Louisa Isabella Florenetina baronesse van Lintelo, Freule van ’t Hoogh Adelijk Huijs van de Marsche, thans resideerende op ’t Huijs Nittersum” en op 21 juli 1748 “zijn met consent van sijn H.W. Geb. Heer van Stedum, etc etc, door de lidmaten der Gemeijnte verkoren…' en vervolgens worden de namen van de ouderlingen en diaken genoemd. Op 26 mrt 1752 laat men op het huis Nittersum de E Hieronimus Hermig toe als hovenier. Hij komt uit Bolsward. In maart 1766 heeft 'gekundigt op attest van Den Haag, Susanne du Temps mademoiselle op het huijs Nittersum tot Stedum, met att. vertrokken na Den Haag en afgegeven den 10 Junij 1766'. +
+Dan volgt op 3 aug. 1766 een acta in verband met slecht gedrag van Wibbe Migchiels. De getuigen Aaltje Alberts, Harmannus Wilkes, Wessel Harms, Jan Willems, Jacob Havinghe en Anje Jans getuigen als volgt: Harmannus Wilkens verklaart dat Wibbe een tijd op de hoer gelegen heeft in Anje’s huis. Wibbe bevestigt dit. Jan Timmer oftewel Jan Willems verklaart dat hij door een soldaat bij het haar is gepakt en dat die hem op tafel gelegd heeft. De reden was dat Wibbe een hoed moest dragen van de soldaten en dat Jan die afgeslagen heeft. De soldaten hebben om hem heen gedanst en gedronken. Wibbe zegt dat dit wel gebeurd kon zijn. Wessel Harms verklaart dat Wibbe een beetje dronken is geweest en op bed gelegen heeft, maar dat er verder niets gebeurd is. Wibbe zegt dat dat waar is. Wedman Jacob Havingha verklaart dat er niets gebeurd is. Wibbe zegt dat hij dat ook gezegd heeft. Aaltjen Snijder zegt dat Wibbe slingerde als een dronken mens 'nij ’t vlasland' van de dominee. Wibbe zegt dat dit klopt. Anje Jans verklaart dat Wibbe dronken bij haar kwam. A. Tonnis en zijn vrouw waren net komen koffie drinken. Wibbe had ook wat koffie gehad, had daarna een uurtje aan tafel geslapen en daarna weer jenever gedronken. Wibbe dacht toen dat hij in Wolters huis in de Weer was. Donderdagmorgen om 9 uur was hij er weer en heeft 2 roemers gebroken, waarop Harmannus Schepper zei dat hij naar huis moest gaan. Wibbe werd kwaad en vroeg of Harmannus een slag om de hals wilde hebben. Wibbe bevestigt dat hij in Anje’s husi geweest is en koffie en jenever gedronken heeft, maar hij weet niet meer of hij gevloekt heeft of 2 roemers gebroken heeft. De heer van Stedum en de kerkenraad adviseren om het hier even bij te laten. Wibbe dient 2 attestaties in zijn voordeel in. Op 21 dec. 1766 wordt de zaak van Wibbe Wigchiels weer behandeld, maar die is afwezig wegens zware verkoudheid. Besloten wordt om ergernis in de gemeente te vermijden om hem te verzoeken zich te onthouden van het avondmaal en op 25 april 1767 wordt de zaak van Wibbe aangehouden.
Tot slot blijft er nog een lijst van ledematen van de gemeente Stedum over en dat is die van Ds. Arnoldus Oudeman. Als eerste komt hierop voor dat de Hoog Wel Geb. Heer J.H.V.G. Gierla Gerlatius Heer van Stedum, etc, etc, op 3 mei 1774 is overleden in ’s Gravenhage en dat hij daar in de kloosterkerk is begraven. Gerrit Jan Bulsinch, de hovenier op het Hoogadelijk huis Nittersum is al vertrokken op 3 febr. 1772 met attestatie naar Veendam, terwijl ook de Juffer J. Dickeboom in 1774 vertrekt. Het huis blijkt echter nog niet helemaal leeg te zijn want de Hoog Wel Geb Jonker Tjaart Adriaan Gerlacius,zoon van de Hoog Wel Geb Heer J.H.V. Guara Gierla Gerlacius Heer van Stedum met attestatie van IJsselstein vertrekt op 14 aug. 1773. Aangetekend wordt nog dan hij is vertrokken naar Appingedam op 10 maart 1780. Veel leven zit er niet meer in het huis. Op 11 aug. 1780 wordt nog genoemd 'Mevrouw van Stedum Tateke Helena Henrica Gerlacius geweesen Gockinga', maar zij is dan al overleden. Op 14 juni 1801 vinden we de laatste aantekening over een bewoner van het huis in 'De Hoog Wel Geboren Heer T.A. Gerlacius, Heer van Stedum, etc etc etc is met attestatie van Appingedam herwaarts gekomen', echter hij is overleden. Daarmee sluit het kerkeboek van Stedum. Het huis wordt publiek verkocht en in 1818 geheel gesloopt. Het einde van een tijdperk .
Herinrichting borgsteen Nittersum te Stedum
In het wierdedorp Stedum bestond al jaren de wens het borgterrein Nittersum, centraal gelegen in het dorp, her in te richten. Vooral de borgstee, de locatie waar tot 1818 de borg had gestaan, maakte een verwaarloosde indruk. De Vereniging Dorpsbelangen Stedum benaderde in 2001 Landschapsbeheer Groningen met het verzoek het borgterrein op te nemen in haar project Verborgen Terreinen, dat beoogt voormalige borgterreinen weer zichtbaar te maken, middels herstel en door nieuwe functies te ontwikkelen. Landschapsbeheer heeft een meervoudige ontwerpopdracht gehouden met als doelstelling de borgstee de nieuwe functie van huiskamer voor de Stedumers te geven.
Noten:
|