De samenstelling van het stadsbestuur Groningen

15e eeuw

De samenstelling van het stadsbestuur van Groningen in het Oldermansboek.

De oudste regeling voor de samenstelling van het stadsbestuur van Groningen vinden we in het eerste boek van het Oldermansboek, dat mogelijk uit de eerste helft van de 14e eeuw dateert. De raad bestaat destijds uit vierentwintig leden, waarvan de helft jaarlijks aftreedt. De continuïteit van het beleid is gewaarborgd doordat de helft van de raad in functie blijft bij de aanvang van het nieuwe bestuurlijke jaar, op de feestdag van Sint Petrus' Stoel (22 februari).

Er zijn in die tijd vier burgemeesters, die gedurende een cyclus van vier jaar afwisselend worden geleverd door de kluften of wijken waarin de stad is ingedeeld. In jaar 1 levert de Akluft (het 'Akerspel') de burgemeesters, in jaar 2 doet dat de Assingekluft (later Boteringekluft genoemd), en in de jaren 3 en 4 leveren de Oosterkluft, Gelkingekluft en Gaddingekluft samen de bur-gemeesters.

De tweede regeling staat in de oudst bekende versie van het Groninger stadsrecht, die in de jaren 80 van de 14e eeuw tot stand is gekomen. De daarin beschreven procedure wijst erop dat men destijds een einde heeft willen maken aan een ongewenste ontwikkeling die, als er niet was ingegrepen, erop zou zijn uitgelopen dat het bestuur van de stad Groningen geheel en al in handen zou zijn gekomen van een kleine, gesloten groep hoge heren. Bepaald wordt dat de raad -toen bestaande uit twintig personen- jaarlijks in zijn geheel moet worden vernieuwd. Burge-meesters en raad moeten elk jaar veertien dagen vóór Sint Petrus' Stoel de gezworen meente bij zich laten komen. Deze kiest vervolgens vier personen 'over alle de stad', dat wil zeggen: zonder acht te slaan op de kluft waar zij wonen.

 

De vier gekozenen vormen samen met de vier afgaande burgemeesters het kiescollege, dat zestien nieuwe raadsheren moet kiezen. Deze zestien gekozenen vormen samen met de vier door de gezworen meente gekozen kiesmannen de nieuwe raad. De twintig nieuwe raadsheren moeten daarna op het raadhuis komen en uit hun midden vier burgemeesters kiezen. In deze regeling is van personele continuïteit geen sprake. De enige band tussen het oude en het nieuwe stadsbestuur wordt gevormd door de gezworen meente die vier kiesmannen kiest, en door de vier afgaande burgemeesters, die ook meedoen met de keuze van nieuwe raadsheren.

Een kleine halve eeuw later komt het tot een nieuwe, meer gematigde opzet. Deze is, afgezien van een wijziging van het aantal raadsheren, gedurende lange tijd in gebruik gebleven. De procedure die in het 'stadboek van 1425' wordt vastgelegd, herstelt de personele continuïteit door herinvoering van het principe dat jaarlijks de ene helft van de raad aftreedt en de andere blijft zitten. Op de keurdag -verkiezingsdag, 8 februari- komt de gezworen meente op het raadhuis bijeen en wijst door middel van loting uit haar midden vijf kiesmannen aan. Voor de loting maakt men gebruik van zogenaamde 'keurbonen' en een grote geborduurde hoed, die aan de binnenzijde dichtgesnoerd kan worden. Vijf van de keurbonen zijn zwart, alle andere wit.

 

Eén van de burgemeesters doet de vijf zwarte bonen in de hoed en voegt daaraan zoveel witte bonen toe, dat het totale aantal bonen gelijk is aan het aantal gezworenen dat aanwezig is. Elk lid van de gezworen meente moet vervolgens op de tast een boon trekken. De vijf heren die de zwarte bonen trekken, moeten zich meteen voor de vier burgemeesters opstellen en mogen met niemand spreken. De vijf keurheren kiezen vervolgens tien (later acht) nieuwe raadsheren voor een zittingsperiode van twee jaar. De nieuwgekozenen moeten in de raad zitting nemen naast de tien (acht) raadsheren die blijven zitten. Anders dan in de vorige regeling mogen de vijf door het lot aangewezen kiesmannen zelf dat jaar geen raadsheer worden. De volgende dag moet de voltallige raad uit zijn midden vier burgemeesters kiezen.

Raadsheren worden dus voor een periode van twee jaar gekozen. De tien (acht) raadsheren die hun tweede zittingsjaar achter de rug hebben, worden de 'oude raad' genoemd. Ze maken formeel geen deel uit van het stadsbestuur, maar wrden in gewichtige gevallen wel bij de beraadslagingen betrokken. Wanneer de zittende raad (de eerstejaars- en tweedejaars-raadsheren) samen met de tien (acht) afgegane raadsheren optreedt, wordt, enigszins verwarrend, gesproken van 'de raad, oud en nieuw'. Na een jaar geen lid te zijn geweest van de 'zittende raad', kunnen oud-raadsheren opnieuw voor een periode van twee jaar in de zittende raad worden gekozen. Ook van de gezworen meente wordt jaarlijks de helft vervangen.

 

Oldermansboek
Het 'Oldermansboek' is een register waarin wetten en andere bepalingen zijn opgetekend betreffende het gild-, water- en stapelrecht van Groningen. De oudste teksten erin dateren van 1434.
Het boek bestaat uit perkamenten bladen en is gevat in een met fluweel beklede band met houten platten. De tekst ervan is uitgegeven door H.O. Feith, Het Oldermansboek (Groningen 1850).

 

Meer lezen:
Meer lezen. Burgemeesters en Raad (16e eeuw)
Meer lezen. De gezworen meente (16e eeuw)

 

Bron:
* Jan van den Broek. Instelling: Groninger Archieven


Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...
geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.

Hoogeveen, 26 jan. 2010
Verhaal: © Harm Hillinga

Menu artikelenHomepage