Ten zuiden van Oostwold strekt zich het zogenaamde Meerland of Huininga-Meerland uit, genoemd naar één van der jonkers uit het vermaarde geslacht Huininga: Johannes Epius Huininga. Doorgaans wordt dit geslacht aangeduid met Huninga. Overigens luidt zijn volledige naam Jonker Professor Doctor Johannes Eppius Huninga van Oostwold. Hij wordt tussen april en mei 1584 in Oostwold geboren en is een van de burgemeesters van de stad Groningen van 1627 tot 1638. Verder is deze Huninga hoogleraar, raadsheer, lid van Gedeputeerde staten, lid van de Hoofdmannenkamer en curator van de Universiteit van Groningen geweest. Zijn vrouw, Anna Maria Tjarda van Starckenborgh, is een dochter van Ludolph Tjarda van Starckenborgh en Hidda Onsta. Zij is eerder gehuwd met Rembt ten Ham. Hun graf is te vinden in de kerk van Garsthuizen.
Huningameer Geschiedenis
De vervening van het overgebleven veen begint in het begin van de 19e eeuw. Na vervening wordt de bovenste laag (bolster) teruggestort en een deel wordt bezand vanuit de gegraven wijken. Deze wijken zijn op de kaart van Kuyper (zie verder) duidelijk zichtbaar. Voor zover bekend is hier altijd met handkracht verveend. Blauwestad is in feite het nog verder afgegraven geworden van hetgeen de turfgravers zijn begonnen. Vroeger is het hoogveengebied tussen de keileem en de zandheuvels waarop Midwolda en Oostwold, maar ook Winschoten, het zogenaamde eiland van Winschoten, gelegen zijn. Dit hoogveen is voor een groot deel het bezit geweest van de heren van de Ennemaborgh en wordt in de loop der jaren steeds verder afgegraven. De afgraving, de verdere afwatering en ontginning komt echter aanvankelijk gebrekkig en langzaam op gang, feitelijk pas na WOII. Het vroegere Huningameer, omdijkt en omsloten door de Noorderingdijk en de Zuiderringdijk (het huidige Meerland) wordt daarbij ook drooggelegd en sluit naadloos aan bij het vroegere hoogveengebied. Het is dus eigenlijk het in het hoogveengebied gelegen Huningameer, het enige water tussen Winschoten en Midwolda/Oostwold, afgezien van slechts een aantal poelen in het veengebied. Dit is de kern geworden van Blauwestad, waarvan het (Oldambt)meer veel groter is geworden dan het oorspronkelijke Huningameer.
Vanaf 1828 heeft men al watergangen naar het Koediep (zie de kaart van Kuyper, verderop) gegraven en primitieve watermolens geplaatst. Vanaf 1840 wordt er echter pas serieus met de bemaling begonnen als Gedeputeerde Staten toestemming geeft voor de bouw van een watermolen. In 1886 wordt het waterschap 'Huninga-Meerland' opgericht en wordt begonnen aan de bouw van een stoomgemaal die de watermolen, via een aandrijfas, moest assisteren bij windstil weer. In 1921 wordt alles afgebroken en vervangen door een nieuw stoomgemaal. Door de schaarste aan brandstof is er in de Tweede Wereldoorlog nog weer op grote schaal turf afgegraven op de restanten van het veen. Achter de voormalige strokartonfabriek ‘de Toekomst’ staat in het verleden een stoombaggerpers, waar ook het veengereedschap en de turf ligt opgeslagen. Theodorus Beckeringh Beckeringh die tussen 1771 en 1774 aan de kaart heeft gewerkt, heeft ‘de Eekamp’ duidelijk op de kaart aangegeven, evenals Hardenberg bij Finserwold, Oostwold, Midwolde en de Beerte. Onder de Beerte staat 'Huininga' met daaronder een schets van wat een borg zou kunnen zijn. Verder wordt het meer tussen Oostwold en de Beerte aangegeven met 'Huininga of Oostwolder Meer', waarbij tevens nog wordt geschreven dat deze ‘somers’ bijna droog is. Rondom het meer is een dijk aangelegd, de Noorderringdijk en de Zuiderringdijk. Overigens bestaat de Noorderringdijk nog steeds, maar is deze inmiddels onder water verdwenen. In Oostwold is dat nu een weg die nog deels langs de noordelijke dijk rond het Oldambtmeer loopt. Lees meer over de Beckering kaart.
Na veel speurwerk ben ik op slechts één nog oudere kaart, namelijk die van Bartholdo Wicheringe uit 1631, een borg van de Huninga’s tegen gekomen en wel die ten westen van de kerk te Oostwold met als bijschrift ‘Huninga’. Het meer wordt op deze kaart aangeduid als ‘Oostwolter meer bed’. Lees meer over de persoon Coenders en zijn werk.
Een derde kaart waarop we gegevens vinden van de Huninga’s is die van Bartholdus Wichering uit het jaar 1645. Ook hierop is het 'Oostwolter meer bed' duidelijk ingetekend tussen Oostwolt in het noorden, Beerte in het zuiden, Finserwolde in het oosten en Scheemte in het westen. De kleine schetjes geven de kerken, de molens en de borgen weer. Bij Oostwolt is links naar de kerk de Huningaborg zichtbaar.
De laatste kaart is een van de Kuyper uit 1867, waar we ten noorden van AeKamp en Hardenberg de Huningameerlanden vinden op de kaart van Finsterwolde. Deze gegevens vinden we ook op de kaart Midwolda van Kuyper. In deze periode bestaat er al geen borg meer van de Huninga’s, want Johanna Groeneveld die in in 1857 eigenares van de Huningaborg te Beerta is geworden, laat in datzelfde jaar de burcht afbreken en een nieuwe boerderij bouwen op dezelfde plaats. Eind april 2009 ben ik in het bezit gekomen van de beide delen Boerderijen in het 'Wold-Oldambt', deel 1 een deel 2. Iemand in Nietap bij Leek bleek de boeken dubbel te hebben. Tot mijn stomme verbazing blijkt deze persoon in het bezit te zijn van één van de vier ooit originele en immens grote Beckeringkaarten. Het betreft te gaan om een kaart in perfecte staat, waar een complete wand van een kamer voor nodig blijkt te zijn. De borgen die erop staan zijn voorzien van prachtige randen opgelegd met bladgoud. Een exemplaar waarvan de liefhebber van de Groninger geschiedenis van gaat kwijlen. Als troost heb ik van hem een afdruk meegekregen in kleiner formaat. Archieven en boeken O grond! In vroeger eeuw in schuimend nat bedolven!
Daar het boek in 1849 is geschreven, leert een eenvoudig rekensommetje ons dus dat het meer rond 1775 nog een echt meer genoemd kon worden, waar schepen voeren en vissers hun bestaan vonden. In de loop der jaren zien we op oude kaarten het meer telkens nog terug met de vermelding dat het meestal droog staat, tot het moment dat alleen het gebied nog ‘Huninga Meer’ wordt genoemd. De plaats waar het meer heeft gelegen is op de kaarten duidelijk zichtbaar en heeft slechts op een paar honderd meter ten zuiden van Oostwold gelegen, daar waar nu het Oldambtmeer ligt, met een minimale diepte van circa 1.30 meter. Daar waar echter het Huningameer heeft gelegen is het meer wel 2.50 meter tot 3.50 meter diep. Het is dan ook zonder meer terecht dat er in het jaar waarin dit meer zijn huidige naam heeft gekregen, stemmen waren te horen die duidelijk kenbaar maakten dat het meer Huningameer genoemd zou moeten worden. En terecht! Het is onbegrijpelijk dat het ‘Oldambtmeer’ is gaan heten. We hebben nu de landstreek Oldambt, het Oldambtmeer, een voormalig waterschap Oldambt, een korenmolen Oldambt (Heiligerlee) én de gemeente Oldambt. De historie zou er beter bij gediend zijn als het meer de enige juiste naam had gekregen: het Huningameer, zoals het altijd al heeft geheten.
In 1855 verschijnt het boek ‘De Dollard of geschied,- aardrijks- en natuurkundige beschrijving van dezen .... Door Goswin Acker Stratingh, Gerard Azings Venema, C.A. Venema. Uitg. te Groningen door J. Oomkens, J. Zoon en R.J. Schierbeek, waarin we het volgende lezen: ‘Op de latere oude kaarten van de provincie wordt het meer verschillend voorgesteld, ook in den naam. Zoo droeg het mede den naam van Huningameer, naar de voorname en vermaarde Oldambtster familie Huninga , welke te Oostwolde haren hoofdzetel of stamplaats had; ook wel dien van Eeckelsmeer en van Fledder, zoo dit geene verwarring is met het Vledder of het dus genoemde land ten oosten van Finserwolde. Het komt dan eens als reeds droog gemaakt, dan weder als nog een meer voor, op zich zelf staand of uitwaterende door de oude Oostwolder zijl, ook wel in verbinding met de Tjam. Op de kaart van Beckeringh van 1781 wordt het nog als meer voorgesteld, waaruit zelfs de Tjam ontspruit. Deze voorstelling is zeker onjuist, daar de Tjam wel met het meer in verbinding mag gestaan hebben, gelijk nog heden, maar ten zuiden daarvan haren weg nam. De bodem van het meer geeft het waarschijnlijkste te kennen, dat het wel door den Dollard is overstroomd, maar niet gevormd geworden. Het meer vormt eene kom, welke aan de noord-, oost- en zuidzijde door hooge gaastgronden, die uit leem, potklei, zand met veel vuursteen vermengd, bestaan, is ingesloten, terwijl het aan de westzijde door de Midwolder hooge veenen (vooreen gedeelte reeds afgegraven) is begrensd en aan de zuid-westzijde ligt aan eene streek laag veen, waar nog gebaggerd wordt. De kom heeft van boven kleigrond (roodoorn), die meestal op darggrond ligt en het dikst wordt aangetroffen langs de oude grenzen van het meer, het minst in het zuiden, zoodat er, bij het gedurig ploegen, bijna geen klei is aan te treffen. Die klei nu is denkelijk met het Dollardwater aangevoerd, schoon het zoete water ook zijn aandeel daaraan zal hebben gehad, gelijk wij zullen zien, dat zich de oorsprong van den roodoorn ook daaruit Iaat verklaren. Men vindt vooral langs de noordzijde, waar het meer het naast met den Dollard, althans bij hooge vloeden, in verband zal hebben gestaan of ingebroken zijn, op den darg- of ouden veengrond klei, ook westelijk van het meer, en aan de noordoostelijke zijde van de Midwolder hoogeveenen tot digt naar de Groeve van zeer moeras- en dargachtigene grond, die vroeger zeker tot het meer heeft behoord en vrij veel diepte moet gehad hebben, zoodat het meer, waarvan nu de oppervlakte, of van het zoogenoemde Meerland, zooals het door zijne wegen is ingesloten, op ongeveer 450 B. geschat wordt, voorheen veel aanzienlijker van omvang zal geweest zijn. Dit meer, dat nog niet lang geleden voor een groot deel onbebouwd daarheen lag, levert nu, door een watermolen droog gehouden, goede vruchten op, en zou bij eene betere afwatering en drooghouding nog meer opbrengen. Behalve de Tjam, liep er, volgens de Dollardkaart, nog ten oosten een takje van de Reider Ee door het Oost-friesche gedeelte van het verdronken land. Dit nam op de hoogte van Bunde een begin, vloeide noordwaarts langs eene plaats Wijnemeer geheeten, waar het met een meertje in verbinding stond, en viel niet ver van Uterpawing in dien hoofdstroom. Dit takje is daarmede geheel verdwenen.’
Natuurreservaat Het bosonderhoud beperkt zich tot het terugzetten van els, berk en eik. De Sportelswijk is aan de Noordzijde over een lengte van 75 meter uitgediept en er is bos aangeplant. Als waterconserverende maatregelen zijn enkele sloten afgedamd. Ook de Sportelswijk is in 1983 afgedamd met een hard houten damwand. Er zijn ruiterpaden aangelegd voor de paardensport.
Het reservaat vormt landschappelijk gezien een overgang van een open landbouwgebied naar een kleinschaliger gebied met keileem in Ekamp, ten zuidoosten hiervan. Op de hoogveen restanten komen veenmos, gagel en vossenbes voor. Het reservaat biedt voor diverse diersoorten, o.a. vossen, een geschikt woongebied. Vroeger is er wel eens wateroverlast in het Meerland geweest, vooral als de twee watermolens van Oostwold het water niet snel genoeg kunnen lozen. Dan stroomt het water de huizen binnen. Sommigen hebben 's winters uit voorzorg stro op de vloer gehad. Wordt het te gevaarlijk dan evacueert men naar het gebouw Eben Haëzer in Oostwold. In 1886 wordt het waterschap Huininga Meerland opgericht.
Meerland is Meerland niet zonder een eigen lied. Meerland heeft er zelfs twee:
Bronnen: 01. De Ommelander Borgen en Steenhuizen, Dr. W.J. Formsma, R.A. Luitjens-Dijkveld Stol, A. Pathuis. Van Gorcum & Comp. B.V. Assen 1973. 02. De digitale dorp Midwolda, Smaragd van Blauwestad. 03. De digitaole toesbladziede van Piet Remeijer. 04. Noorderbreedte: Natuurbeheer van konik-paarden. 05. Groninger Landschap: Gebiedsvisie Ennemaborgh, diamant aan de Groene Ring. 06. Officiële site van de gemeente Reiderland. 07. Officiële site van BlauweStad. 09. De Dollard of geschied,- aardrijks- en natuurkundige beschrijving van dezen .... Door Goswin Acker Stratingh, Gerard Azings Venema, C.A. Venema. Uitg. te Groningen door J. Oomkens, J. Zoon en R.J. Schierbeek, 1855. 10. Geschiedenis der provincie Groningen’, door A. Smith, Med. Et Art. Obstetr. Doctor te Beerta, uitgegeven te Groningen door C.M. van Bolhuis Hoitsema, 1849.
Deze pagina maakt deel uit van de site NazatenDeVries. voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres. Hoogeveen, 5 mei 2009
|